Uitgelicht bericht

Men staat erbij en kijkt ernaar

ZONDAG, 07 FEBRUARI 2010 21:58

Men staat erbij en kijkt ernaar

Een stadsbestuur dat niet stuurt en de nadelige gevolgen ervan voor de bewoners

 

In een open economie als de Nederlandse kan een gemeentebestuur de economische ontwikkeling van de stad slechts beperkt beïnvloeden. Op het vlak echter van stedenbouw, ruimtelijke ordening, de verdeling van stedelijke functies, de inrichting van buurten en wijken, het gebruik van de openbare ruimte, heeft de gemeente wel meer beleidsruimte. Maar helaas: het Utrechtse bestuur benut deze ruimte te weinig. Het laat de ontwikkelingen vooral over aan ‘het vrije spel van maatschappelijke krachten’ waarvan ze de uitkomst voorziet van een verpakkingswikkel: de beleidsnota. Het feitelijk stuurloze beleid heeft grote nadelen voor de bewoonbaarheid en het leefmilieu van de stad. Daarom is in het belang van de Utrechtse burgers een diepgaand maatschappelijk debat over de benutting van de beleidsruimte dringend nodig.

 

In de late Middeleeuwen was Utrecht een van de grootste en belangrijkste steden van westelijk Europa.
Doordat de zeeschepen en de navigatietechniek daarna in snel tempo verbeterden kon de internationale handel zich stormachtig ontwikkelen. Dat had tot gevolg dat de handelsstromen wijzigden. Diverse economisch-politieke centra namen in betekenis af ten gunste van steden die geografisch gunstiger lagen. Utrecht moest zijn positie afstaan aan Amsterdam.
Hoewel Utrecht economisch gezien nog steeds stevig steunde op de handel en de in de wijde omgeving beoefende veeteelt, liep de stad in het algemeen niet meer voorop in nieuwe ontwikkelingen.
Geleidelijk kreeg Utrecht het imago van een wat ingeslapen stad, met weinig visie op de toekomst. Toch was het in Utrecht aangenaam en vond de stadsbewoner er zijn geluk, zoals uit vele schriftelijke en mondelinge overleveringen blijkt.
Zo’n 40 jaar geleden wist Utrecht het imago van een wat ingedutte stad kwijt te raken.

 

Uit de slaap

Een van Nederlands grootste bouwbedrijven en projectontwikkelaars, het in Utrecht gevestigde Bredero’s Bouwbedrijven, wist na een intensieve lobby het gemeentebestuur van Utrecht te verleiden tot een avontuurlijke onderneming, waarvan de financiële, economische, stedenbouwkundige en sociale grenzen weinig zichtbaar waren. Het avontuur betrof de bouw van Hoog-Catharijne. Om daarvoor ruimte te scheppen werd een statig-mooi en levendig deel van de binnenstad afgebroken en werd het centraal station gemoderniseerd en verbonden met het destijds grootste overdekte winkelcentrum van Europa. Daarnaast werd de nabije omgeving geherstructureerd, overigens minder vergaand en ingrijpend dan een hoofdstroom in het gemeentelijk apparaat wilde. De onderneming stuitte gedurende enkele decennia op financiële grenzen en sociaal-politiek verzet.
Dat het een groot avontuur betrof bleek al enkele jaren na de voltooiing van Hoog Catharijne. Utrecht droeg de belangrijkste financiële risico’s van de projecten, de stad werd daardoor artikel-12-gemeente en kwam onder strakke curatele van het rijk. De broekriem moest jarenlang flink aangetrokken gehouden worden, wat vooral de mensen trof met het minste financiële vet.

 

Utrecht was zo in het bezit gekomen van een winkelcentrum dat, met het al aanwezige winkelbestand, een enorme overcapaciteit had. Al gauw werd er tot in Heerenveen en Kerkrade geadverteerd met de oproep om Utrecht en dan speciaal ‘Het Winkelhart van Nederland’, te bezoeken. Dat had het gewenste effect. Van heinde en verre kwamen de winkel- en stadsbezoekers.
Utrecht kwam los van zijn imago van ingeslapenheid en maakte aan de hand van projectontwikkelaars en vastgoedexploitanten kennis met de bestuurlijke instrumenten voor het omvormen van de stad.
Wat bleef was het gebrek aan een samenhangende eigen visie en de frustratie net niet bij de grootste steden te horen. Externe adviseurs en lobbyisten sprongen daar gretig op in door het stadsbestuur allerlei ad hoc-visies en –’wensen’ aan te praten.
Zo ontwikkelde Utrecht zich vooral via de onzichtbare sturende hand van organisaties en bedrijven, die de stad aantrekkelijk vonden vanwege haar centrale ligging in het land en op de route naar handelspartner Duitsland. Naderhand ging de infrastructuur die Utrecht voor de aanwezige bedrijvigheid had ontwikkeld als vestigingsargument gelden.
Utrecht stelde en stelt wel beleidskaders op, maar verruimt die even zo vrolijk of staat afwijkingen toe vanwege allerlei langskomende wensen. Dat gebeurde soms nogal opzichtig, zoals bijvoorbeeld met het facetbestemmingsplan Horeca.

 

Utrecht op de kaart

Universiteit en hogeschool ontwikkelden zich op basis van rijks- en Europees beleid. De NS, de Raad van Grootwinkelbedrijven (nadien omgedoopt tot het neutralere Raad Nederlandse Detailhandel), banken en verzekeringsmaatschappijen, onroerend goedbedrijven, de Jaarbeurs, handelsbedrijven, advocaten-notarissen-accountants, adviesbureaus, enzovoort, alle zetten hun eigen lijnen uit en stelden en stellen aan Utrecht voorwaarden voor hun vestiging, hun uitbreiding of de intrekking of bijstelling van een voorgenomen krimp of verhuizing.
Het moet gezegd zijn, het economisch leven heeft zich historisch gezien altijd via duwen en trekken ontwikkeld en dat zal wel zo blijven. Het kan wellicht ook niet anders. Planeconomische avonturen (die alle miskennen dat de economie een gedragsverschijnsel van de mens is) zijn alle een faliekante mislukking gebleken. Daarop moet men zijn zinnen niet zetten.
Utrecht vormt overigens geen gesloten systeem, maar maakt deel uit van een open economie. Daardoor zullen diverse investeringen van andere steden of regio’s in het vestigingsklimaat voor bedrijven en in werkgelegenheid, ook profijtelijk blijken voor de Utrechtse economie. Omgekeerd zullen diverse investeringen in de Utrechtse economie weglekken naar andere steden en regio’s. Dat geldt ook de zogenoemde citymarketing, waarbij alle steden, tot genoegen van de adviesbureaus, met steeds duurder visgerei in dezelfde vijver vissen. Het stadsbestuur doet het echter voorkomen alsof van alle investeringen de opbrengsten aan Utrecht toevallen.
Wil men vooral de Utrechtse economie stimuleren, dan moet men nieuwe investeringsobjecten met zorg en op grond van goede onderbouwing kiezen. Dat gebeurt tot dusver niet.

 

De ruimte die er was en is om ontwikkelingen in redelijke banen te leiden heeft Utrecht slecht benut. Met een actievere opstelling en meer creativiteit zou het aandeel van productiebedrijven en productontwikkelaars in de economie van de stad niet zo sterk achteruit zijn gegaan als in werkelijkheid gebeurde. Utrecht steunt vooral op handel, dienstverlening en kennisproductie. Met deze economische activiteiten is niks mis, maar een breder palet ware gewenst met het oog op de werkgelegenheid op lange termijn.
Door haar ligging is de hedendaagse economische ontwikkeling de stad meer overkomen dan gestimuleerd door een richting gevend stadsbestuur.

 

Ook met betrekking tot de stedenbouw en de ruimtelijke- en economische ordening en is weinig creativiteit aan de dag gelegd. Er is aan ontwikkelaars en aannemers volop ruimte geboden om hun eenvormige, veelal in zichzelf gekeerde, inhumane en te dure industriële bouwproducten neer te zetten.
De economische activiteit is sterk geconcentreerd in bedrijventerreinen en kantoorwijken. Openbare diensten zijn vooral opgehoopt in en rondom het centrum.
Tal van buurten en wijken hebben een laag voorzieningenniveau en bieden beperkte werkgelegenheid. Door de bank genomen hebben buurten ook weinig openbaar groen en weinig open ruimten (pleinen e.d.). De mogelijkheden voor vertier zijn gering.
Velen verlaten meer malen per week hun buurt om in of nabij het stadscentrum de naar hun aard dagelijkse besognes af te wikkelen, omdat zulks in de eigen buurt onvoldoende mogelijk is. Gevolg hiervan is dat vele woonbuurten een intense saaiheid hebben en de verschraling van het diensten- en winkelaanbod nog eens versterkt wordt. Veel verkeer tussen buurten en het stadscentrum wordt daardoor gaande gehouden zodat het stadscentrum in zekere zin onder de drukte bezwijkt.

 

De trotse en ferme presentatie van sommige leden van het stadsbestuur ten spijt is in het Nederlandse bedrijfsleven wijd en zijd bekend dat Utrecht sinds jaar en dag een zwak bestuur heeft. Er wordt gezegd, maar dat is overdreven, dat in Utrecht alles kan. Maar dat er veel kan is zeker. Dit heeft waarschijnlijk minder te maken met een houding van meegaandheid dan met grote kwaliteitstekorten in het bestuur, ambtelijk apparaat en diensten. Door de kwaliteitstekorten wordt er onvoldoende stuur gegeven en wordt een zekere mentale luiheid in de hand gewerkt. De kwaliteitstekorten zijn en worden gemaskeerd met de inzet van kostbare stromen interim- en andere inhuurmedewerkers die veelal geen kennis van en oog voor de stadscontext hebben en veelal geen authentiek gevoel voor Utrecht en de Utrechtse burgers kunnen ontwikkelen, daar zij van klus naar klus gaan.

 

De publieke ruimte in dienst van het neringdoen

Landelijk en internationaal opererende filiaalbedrijven en franchise-winkelformules hebben een aanbodgeorienteerd standaard-assortiment, met standaardpresentatie in standaardwinkelruimten, in toenemende mate achter standaardgevels, façaden van erbarmelijke architectuur. Deze bedrijven kan men overal elders ook aantreffen. Zij hebben geen binding met plaatselijke gegevens en de ‘couleur locale’.

 

Tegelijk zijn de openbare ruimten tot private-commerciële publiektrekkers verworden. De openbare ruimte, met inbegrip van het schaarse openbare groen (waarvan de functie verdrongen wordt), wordt meer en meer ingenomen door privé-initiatieven. Er is een nieuw soort stedelijkheid ontstaan, waarin het consumeren, recreatie en het ondergaan van belevenissen de overhand hebben gekregen.

 

De publieke ruimte is zodanig vormgegeven, ingericht en aangekleed dat het publiek zich hoe dan ook gevoelsmatig verbonden zal voelen met het gebied waarin het zich bevindt, maar dat niets van doen heeft met een fundamentele beleving. Dat gebeurt door middel van vaak slordig aangebrachte, met de historie van de plek strijdige architectuurelementen en rekwisieten (b.v. de horecazone aan de Oudegracht, de schildering van het kerkinterieur tegen de westgevel van de domkerk, de Venetiaanse gondel in de gracht), die een specifiek gevoel, een sfeer moeten oproepen. In deze sfeer wil de doelgroep tegen een buitensporige betaling wel consumeren en zich een tijdje verpozen.

 

Veel bedrijven kunnen zich niet meer door hun product of dienstverlening onderscheiden en proberen op een andere manier een extra dimensie aan hun verkoopwaar te geven. Ze voegen een zekere mate van theatraliteit en leukigheid aan hun product toe. Zij leveren een belevenis aan de klant. De emotionele component, wordt bij verkoop steeds belangrijker terwijl kwaliteit en prijs van het product er minder toe doen. Om zich te onderscheiden verplaatsen zij hun bedrijvigheid tegen betaling van een fooi (legesgelden) naar de openbare ruimte, de straat, de schaarse parken en pleinen, en onttrekken deze met steun van het stadsbestuur aan het normale gebruik en heffen soms zelfs entree.
Evenementen, veelal gepaard aan intense, ongezonde herrie waarin normale communicatie onmogelijk is en de bezoeker in zich zelf opgesloten wordt, vormen het decor waarin horecaondernemers op immense schaal hun waren slijten. Het gemeentebestuur is hen dienstbaar door het openbare karakter van pleinen, parken, soms straatdelen, in te dammen met behulp van de door langstrekkende inhuurambtenaren geschreven bestemmingsplannen. Het openbare karakter van de straat, het park, het plein wordt geleidelijk aan afgepakt van de burgers, die zich af en toe in de eigen buurt buitengesloten voelen. Het intensieve gebruik van de openbare ruimte heeft slijtage tot gevolg, waar veel te weinig onderhoud tegenover staat, waardoor de openbare ruimte langzaam maar wel zichtbaar in verval raakt. De beschikbare middelen vloeien te vaak toe aan allerlei onnutte bestedingen.
De binnenstad is ook een verzamelplaats van simulaties: er wordt geschiedenis in scène gezet, soms met herdenkingen van een uit zijn voegen gelichte, omgevormde geschiedenis (bijv. de Vrede van Utrecht-herdenking). De stad als pretpark.
Deze ontwikkelingen kent men ook in andere steden, maar hebben in onze stad grote proporties aangenomen en dragen bij aan de bedenkelijke faam dat in Utrecht alles mag.
Ingehuurde en eigen adviseurs van het gemeentebestuur en vervolgens ook het gemeentebestuur zelf, stellen zonder noemenswaardige onderbouwing, dat de geschetste ontwikkelingen goed zijn voor de stedelijke economie en het welzijn van zijn bewoners. Maar zij miskennen de zekerheid dat het niet aan recreatief winkelbezoeken vermaak uitgegeven geld op een andere manier in vooral de lokale economie wordt besteed. Zij blijven dus onverdroten deze ontwikkeling stimuleren. Dat doen zij door middel van een uitgekiend programma van ‘citymarketing’, waarin Utrecht ten behoeve van de in de stad gevestigde bedrijven, met inzet van alsmaar groeiende budgetten, de concurrentie aangaat met andere gemeenten om elkaars consumenten weg te lokken. Adviesbureaus spinnen hier garen bij. Of de stedelijke economie en werkgelegenheid na zorgvuldige saldering van de directe en maatschappelijke kosten en de opbrengsten hier beter van wordt is de vraag. Deze vraag wordt echter nooit afdoende beantwoord.
Niet toevallig heeft het strak geleide Nationaal Congres Citymarketing & Evenementen in maart 2010 als thema “Wat levert citymarketing op?” Het valt overigens niet te verwachten dat de organisator van het congres, een van de grootste adviesbureaus op het terrein van citymarketing en evenementen, een haar onwelgevallig antwoord op de vraag toelaat.

 

De hier geschetste ontwikkeling zet sinds zo’n vijfentwintig jaar in toenemende mate een stempel op de binnenstad. De binnenstad is in zijn profiel tegenstrijdig: ‘pretpark’ en ‘cultuurstad’.
Het echte cultuur- en historietoerisme staat dan ook onder druk, zoals de gemeente al vaststelde. Het pretparkelement is van negatieve invloed op de gemiddelde verblijfsduur van binnenstadsbewoners. Omgekeerd is het aandeel van de meer vlottende bevolking toegenomen. Veel binnenstadsbewoners met een bovenmodaal inkomen willen de stad verlaten zodra zij de mogelijkheid daartoe krijgen, zoals de vereniging van ontwikkelaars NVB afgelopen najaar vaststelde. Het (schaarse) groen, de theaters, musea, restaurants en standaard-boetieks, leggen het voor deze stadsbewoners af tegen de volgepropte en slecht onderhouden openbare ruimte, de herrie, de drukte en het vuil.

 

Om de alsmaar groeiende stroom van genieters van stadsbelevenissen en de funshoppers van elders naar de standaardwinkels en horeca van Utrecht te lokken, zet de gemeente sterk in op het vergroten van het aantal gemotoriseerde stadsbezoekers, immers slechts circa 10 % van de stadsbezoekers komt per auto. Er zit nog potentieel onder de verstokte automobilisten. Het percentage gemotoriseerde stadsbezoekers wil men opkrikken door vanaf de snelweg een nieuwe verkeersader naar de binnenstad te leiden (Spoorlaan) en door bestaande routes te optimaliseren. Hiermee zijn gigantische bedragen gemoeid en moeten stad en haar begroting jarenlang op de kop. In brede stroken langs deze verkeerswegen wordt het leefklimaat (en vanwege de verkeersemissies en het verkeersgeluid ook de gezondheid) blijvend aangetast.

 

Groei voor alles

Voor de hiervoor kort geduide onderling samenhangende ontwikkelingen is nooit expliciet gekozen. Evenmin werden en worden de ontwikkelingen in hun gevolgen voor de stad en zijn bewoners weloverwogen en feitelijk aangegeven.
Het stadsbestuur heeft niet wezenlijk gestuurd of bijgestuurd. De stad is voetje voor voetje terecht gekomen waar zij nu is.
Na te zijn waargenomen worden de ontwikkelingen zoals zij zich voordeden in beleidsnota’s beschreven. Die nota’s zijn dus niet koersbepalend, maar voornamelijk registrerend van karakter.

 

Noch over het economisch- en werkgelegenheidsbeleid van de stad, noch over stedenbouw en ruimtelijke ontwikkeling, noch over de architectuur, noch over de functies van de stad, in het bijzonder de binnenstad, is ooit een fundamenteel debat gevoerd, niet binnen opeenvolgende colleges van B&W, niet in de gemeenteraad en zeker niet met de stadsbewoners. Het weinige op facetten gevoerde debat tussen stadsbewoners en gemeentelijke organen wordt door de gemeente zo sterk ingekaderd dat de burger zijn verhaal niet goed kwijt kan en van zijn inbreng niets terug ziet, zelfs niet in verslagen.
Beleidsnota’s waren er vele, doch alle hadden een facetkarakter of ad hoc-insteek, namen vaststaande ontwikkelingen als oriëntatiepunt, en de samenhangen met en invloed op andere beleidsgebieden werden niet in kaart gebracht (effectrapportages). Daarbij hadden en hebben veel adviseurs direct of indirect belang bij hetgeen zij adviseren en zijn te gevoelig voor suggesties uit het bestuurlijk apparaat met betrekking tot de uitkomst van advies of onderzoek.

 

Het gemeentebestuur wil geen bijwagen meer zijn van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Het gemeentebestuur wil groei, groei van alles. Waar doet men hiervoor meer inspiratie op dan bij projectontwikkelaars en vastgoedondernemers die men niet op kantoor treft, maar op de Mipim-vastgoedbeurs in Cannes of onder NIROV-vlag in Dubai en Abu Dhabi? Het gesprek met bewoners van Kanaleneiland kan hier niet tegen op.
‘Marktpartijen’ acht men onmisbaar om de groei te bedenken en vorm te geven. Men moet hen daarom koesteren, hen de ruimte geven, voor hen een oogje dichtknijpen. Zij moeten ruim gefaciliteerd worden; dat verlangen ze trouwens ook.
Er zitten veel negatieve gevolgen aan vast. Het onderhoud van de stad en zijn voorzieningen wordt vooruitgeschoven. De biologische leefomgeving voor de burgers verslechtert. Ook in andere opzichten holt de leefbaarheid achteruit. Het draagvlak voor de groei brokkelt af. Maar voordat de Utrechters in opstand komen kunnen er nog wel enkele diep snijdende ingrepen gerealiseerd worden. Dat zal niet ongemerkt aan de Utrechters voorbijgaan, maar dat is een gevolg van het feit dat de sociale omgeving van het gemeentebestuur vooral bestaat uit ontwikkelaars, vermaaksondernemers en allerlei stadsparasieten, en vooral niet uit de burgers die hen op het pluche gekozen hebben.
Maar als alles meezit kunnen de negatieve gevolgen van het beleid later opgelost worden uit de toestromende middelen die het gevolg zijn van de alsmaar toenemende welvaart. Zo verwacht men.

 

De volksvertegenwoordiging wacht een loodzware taak

Het gemeentebestuur speelt roulette met de belangen van de stad en zijn inwoners. Hoewel er voldoende beleidsruimte is geeft het gemeentebestuur veel te veel ruimte aan ‘het vrije spel van de maatschappelijke krachten’, men ziet het aan en hoopt op een goede afloop. Zijn woorden moeten anders doen denken, maar het gemeentebestuur is stuurloos ten aanzien van de ontwikkelingen en heeft geen vat op het gemeentelijk apparaat. Met ernstige gevolgen voor de burgers.

 

Wil de nieuwe volksvertegenwoordiging iets voor de stad betekenen dan zal zij de hiervoor geschetste stand van zaken fundamenteel moeten aanpakken, niet in nederige onderworpenheid aan B&W, raadspresidium en het ambtelijk apparaat, maar in open debat met de belanghebbende bevolking, een debat met – lang niet vertoond – het karakter van wederkerigheid.

 

Het ter harte nemen van deze gedachten vergt van de raadsfracties dat ze het door de directeuren van gemeentelijke diensten al voor de verkiezingen geschreven concept-collegeprogramma (ten onrechte ‘De staat van de stad’ geheten), dat de nieuw gekozen raad krijgt uitgereikt, als ongewenst terzijde schuiven.
‘De staat van de stad’ wordt nooit aan een kiezersoordeel onderworpen. Het is een programma dat opnieuw wezenlijk niets anders zal inhouden dan het doortrekken van de hiervoor geschetste ontwikkelingen.

 

Reacties 

#1 Ria Tijmensen 2010-03-03 08:37

1. Dank voor uw inspanning: een verhaal met mooie elementen.
2. Wat ik mis: Utrecht zat jarenlang ‘op slot’. Dank zij (vooral) Leidsche Rijn is er weer ruimte. Ik vind het gemeentebeleid om de bestaande stadwijken met een zorgelijk eenzijdige bevolking (lage CES, veel allochtonen) te differentieren via gevarieerde woningbouw prima. In Leidsche Rijn is compenserende sociale woningbouw gepleegd. Ik vind met name Zuilen en Hoograven prachtig opgeknapt.
3. Het Stationsgebied wacht ik met spanning af. Enerzijds fijn dat er weer water door de hele singel gaat stromen en de Catharijnebaan vervalt. Anderzijds veel megalomane nieuwbouw…Tot zover mijn reactie, succes!

Quoting

Plaats reactie

Help de heimelijke bomenkaalslag in Utrecht te stoppen

Jaarlijks worden er in de gemeente Utrecht in opdracht of met goedvinden van het bestuur meer dan 4000 bomen gekapt. Hoeveel meer is niet bekend. Er wordt namelijk ook een nog onbekend aantal andere bomen gekapt, zonder vergunning, zonder dat daaraan bekendheid wordt gegeven, in alle stilte.
De bomenkap is teveel, is veelal onnodig en ten dele onrechtmatig, menen wij, de Stichting Utrechtse Burgers.

Lees verder

Leefbaarheid en groen in Utrecht?

De betekenis van groen voor de leefbaarheid van de stad is groot. En het gaat dan niet alleen om recreatieve behoeften van de bewoners. Voor de recreatieve behoeften bestaan richtlijnen voor de benodigde oppervlakte openbaar groen. Op basis hiervan werd eerder door de gemeente een groot tekort aan openbaar groen in de stad geconstateerd, met name in de binnenstad en de omringende wijken. En de conclusie was dat deze tekorten verminderd dienden te worden door het realiseren van meer groen nabij de woningen. Enkele jaren geleden is, in het kader van een ‘actualisering’ van het groenbeleid, dit streven losgelaten ten gunste van het streven om in de bestaande stad nog vele duizenden nieuwe woningen te bouwen. Wat dit betekent voor het groen valt toe te lichten met het recente plan Zijdebalen. Lees verder

Emissievrije mobiliteit in Utrecht in een stroomversnelling?

vrijdag, 19 februari 2010 00:00

Emissievrije mobiliteit in Utrecht in een stroomversnelling?

De massale groei van het autopark in de afgelopen decennia heeft geleid tot een versnippering van het landschap, een aanslag op de openbare ruimte en de leefbaarheid van de stad. Streven naar vermindering van het aantal auto’s en/of het aantal autokilometers ten gunste van openbaar vervoer en fiets lijkt dan ook voor de hand te liggen. Hoe weerbarstig het aanpakken van de heilige koe echter is, blijkt uit de landelijke discussie over kilometerbeprijzing, over de huidige plannen voor meer asfalt rond Utrecht en over het soort van maatregelen in Utrecht ter beteugeling van de luchtverontreiniging ten gevolge van autoverkeer in en rond de stad. Er is echter nauwelijks een discussie in Utrecht over de mogelijkheden van een overgang naar uitstootloze of uitstootarme voertuigen. Zo’n transitie zal luchtkwaliteit in de stad blijvend kunnen verbeteren en kan bovendien flink bijdragen aan een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Hieronder wordt besproken wat, meer dan nu, de mogelijkheden zijn om deze transitie in een stroomversnelling te brengen.

 

Auto’s zijn verantwoordelijk voor 20 a 30% van het broeikaseffect in de Westerse wereld1) en in grote steden zijn zij grotendeels debet aan de overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Ook Utrecht heeft problemen met de luchtkwaliteit. Grote bouwprojecten dreigen niet door te gaan, als de luchtkwaliteit in 2015 niet voldoet aan de Europese normen. Het autoverkeer in Utrecht zal de komende jaren 2% per jaar groeien en daarom is het paradoxaal dat de luchtkwaliteit volgens het Actie Plan Luchtkwaliteit (ALU) tegen 2015 verbeterd zal zijn, terwijl in dit plan tal van auto-faciliterende maatregelen staan met o.a. een nieuwe ontsluiting van de A2 naar het centrum middels de “Spoorlaan”2). Verder staan flinke uitbreidingen van snelwegen rond Utrecht en van de parkeergarages in het centrumgebied op de agenda. Van de talrijke straten waar nu de concentraties van stikstofoxiden en fijnstof te hoog zijn zouden er slechts een paar overblijven met teveel luchtverontreiniging. Dit wordt uitgegaan dat de verbrandingsmotoren de komende jaren schoner gaan worden. Verder wordt het verkeer door een paar straten verkeer ingeperkt en deels geleid over andere straten die wat verder onder hun vuile lucht-plafond zitten.

 

Het lijkt meer voor de hand te liggen om in Utrecht het vervoer met uitstootloze of uitstootarme voertuigen zodanig te stimuleren dat tegen 2015 al een significante bijdrage geleverd wordt aan de verbetering van de lucht in Utrecht. In het klein vinden in Utrecht dergelijke ontwikkelingen wel plaats, zoals de stadsdistributie van goederen met de 2 elektrisch aangedreven boten, en met de “cargohopper”, kleine elektrische karretjes die goed in de nauwe straten van de oude stad kunnen manouvreren.

 

Zou het niet een verademing zijn als in de stad de lawaaiige auto’s met hun uitlaatgassen vervangen zouden zijn door stille auto’s zonder uitstoot, dus met een aandrijving gebaseerd op energie uit accu’s¸ waterstof, perslucht of vliegwielen? In elk geval zouden de lokale concentraties stikstofoxides en fijnstof op straatniveau dan flink beneden “de EU-norm” (d.w.z. de maximale door de EU opgelegde concentratie) komen en meer in de buurt komen van de streefnorm van de wereldgezondheidsorganisatie die twee maal zo streng is. In het huidige gemeentelijke beleid wordt gestreefd om tegen 2015 net beneden de EU-norm te blijven door auto’s met verbrandingsmotoren te gaan spreiden over meer wegen.

 

Hierna vindt u een pleidooi voor prikkels tot een snellere invoering van elektrische auto’s dan beschreven in het ALU om de luchtkwaliteit in de stad duurzaam te verbeteren.

 

Ter voorkoming van misverstand: de invoering van de elektrische auto zal niet van invloed zijn op andere bekende nadelen van de auto, zoals het ruimtebeslag, de vele doden en gewonden en de versnippering van stad en landschap niet wegnemen. Ook al zal de elektrische auto een stuk zuiniger zijn dan de huidige, deze zal toch nog een factor 4 tot 10 meer energie verbruiken per passagierkilometer vergeleken met een goed bezette tram, bus of trein3). Om al deze redenen dient er gestreefd te worden naar vermindering van het aantal autokilometers. Een goed leefmilieu betekent niet alleen schone, maar ook minder auto’s.

 

De uitstoot van de elektrische auto.

Bij gebruik van een elektrische auto zal de energie in het algemeen worden afgetapt uit het stopcontact thuis of bij een “tankstation”. Als deze energie afkomstig is van centrales, gestookt met de gemiddelde mix van fossiele brandstoffen zoals gebruikt in Nederland dan is de netto CO2 uitstoot van de elektrische auto ongeveer de helft van die van een gemiddelde benzineauto (op basis van “well to wheel”3)4). Dat elektrische aandrijving zoveel energiezuiniger is heeft als hoofdoorzaak dat het rendement van een elektrische aandrijving 85-90% is, tegen 25-30% bij een verbrandingsmotor3).
Als de elektriciteit benodigd voor de elektrische auto opgewekt wordt uit wind of zonne-energie, dan is autorijden mogelijk zonder enige luchtverontreiniging. Weliswaar is de huidige beschikbaarheid van deze duurzaam opgewekte elektriciteit nog laag, maar deze zal snel toenemen, net zoals in vele andere Europese landen. In Denemarken en Duitsland wordt reeds 20% van de elektriciteit opgewekt met windenergie, en in Frankrijk en Engeland zijn ook zeer ambitieuze plannen in die richting. Omdat stroom uit wind en zon pieken en dalen heeft is de opslag van elektriciteit in een buffer essentieel voor effectieve toepassing. Hierbij zal de elektrische auto een belangrijke rol spelen, want in de toekomst zullen de miljoenen accu’s deze bufferende functie kunnen vervullen: bij een teveel aan elektriciteit kunnen de accu’s gevuld worden met goedkope stroom en bij een tekort kunnen de accu’s duurdere stroom aan het net leveren. Kortom voor efficiënt gebruik van meer stroom uit wind en zon zal de elektrische auto een waarschijnlijk een essentiële rol als energiebuffer spelen.

 

Door een transitie naar elektrisch vervoer worden dus 3 vliegen in één klap geslagen: er ontstaat minder lokale luchtverontreiniging door de auto zelf, de elektrische auto verbruikt minder energie en duurzame energiebronnen kunnen beter benut worden. Elektrische auto’s kunnen bovendien de helft van de remenergie opslaan en zij gebruiken nauwelijks energie als ze stilstaan. Voor de luchtkwaliteit is dit van groot belang in een stad als Utrecht waar auto’s vaak meer dan de helft van de tijd stationair staan te draaien voor kruisingen, verkeerslichten en door files.

 

Gebakken lucht of perspectief?

In de pers leest men tegenstrijdige berichten over de toekomst van de elektrische auto. Echter op weg naar minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en het streven naar minder uitstoot van broeikasgassen zal elektrisch vervoer de komende decennia een hoofdrolspeler worden in de vervoerssector. Het is niet voor niets dat alle grote en vele kleine autofabrikanten in 2010 en 2011 elektrische auto’s op de markt gaan brengen. Ook wordt nogal eens vergeten dat er al flink wat modellen op de markt zijn en heel veel in ontwikkeling. Zo kan men op de website van “Zerauto” 237 modellen van emissievrije auto’s vinden van 167 verschillende autofabrikanten5). Van deze waren vorig jaar in Nederland 17 verschillende personenauto’s en 10 bedrijfswagens leverbaar. In 2010 komen minstens nog 4 personenauto’s in massaproductie, en daarna komen veel van de andere 200 modellen op de markt. De al leverbare modellen hoeven ook niet per se heel duur te zijn: al vanaf 13000 euro zijn er elektrische auto’s te koop. In Londen is bv. de “MEGA City” met een bereik van 80 km al een vertrouwd stadsbeeld.

 

Zoals bekend is de grootste beperking van de elektrische auto nu nog de accu, die duur is, een beperkte capaciteit heeft en zwaar is. Wereldwijd wordt echter veel geïnvesteerd in onderzoek naar efficiëntere accu’s en in het laboratorium zijn al accu’s ontworpen met een 3 tot 10 maal zo hoge energiedichtheid als de lithiumionaccu’s van nu en sommige zijn bovendien snel oplaadbaar. Door de beperkte prestaties van de huidige accu’s zullen de komende jaren “plugin hybrideauto’s” en elektrische auto’s met een “range extender” in de vorm van een relatief kleine, zuinige en schone fossiele brandstofmotor op de markt komen. Deze voertuigen kunnen 80-150 km volledig op de kleine accu rijden. Voor grotere afstanden wordt de kleine brandstofmotor gebruikt. Maar omdat 90% van de autorijders minder dan 80 km per dag rijdt zullen deze semi-elektrische auto’s een zeer groot aandeel van het emissievrije vervoer uit kunnen krijgen. Binnen twee jaar zullen dergelijke auto’s in massaproductie worden genomen en verwacht wordt dat zij gemiddeld 60 km rijden op 1 liter benzine.

 

De huidige ambitie van de Gemeente Utrecht voor elektrisch vervoer.

Hoewel de meest voor de hand liggende maatregel voor verbetering van de luchtkwaliteit een inperking van het aantal auto- en vrachtautokilometers in en om de stad zou zijn wordt daar nog steeds niet daadwerkelijk voor gekozen. In tegendeel wegen zullen verbreed worden en nieuwe parkeergarages in het centrum worden aangelegd. Met duurzame mobiliteit heeft dit niets te maken. Daarvoor is allereerst vermindering van het autogebruik noodzakelijk.
En zou het daarnaast dan niet voor de hand liggen om in een actieplan ter verbetering van de luchtkwaliteit zwaar in te zetten op uitstootloos of uitstootarm vervoer? Ja, maar in het 83 pagina-tellende ALU gaan minder dan twee bladzijden over elektrisch vervoer en duurzame mobiliteit. Van het 1.2 miljard grote budget wordt 5 miljoen (0,4%) uitgetrokken ter stimulering van duurzame mobiliteit. Met deze habbekrats wil de gemeente “…  dat Utrecht een proeftuin wordt voor vernieuwende initiatieven op het gebied van duurzame mobiliteit (‘In Utrecht kan het’)”. Voor een stad met zo’n 100000 autobezitters wordt de tekst nog sneuer: “We gaan het komende jaar minstens 5 elektrische dienstauto’s aanschaffen ter vervanging van huidige dienstauto’s. Daarbij gaan we ook kijken of we een elektrische dienstauto voor het college kunnen aanschaffen.” (ALU, blz 59). In tegenstelling tot de gemeentelijke plannen voor uitbreiding van wegen en parkeergarages zijn de plannen voor verduurzaming van de mobiliteit in het ALU weinig concreet. Er wordt wel gerept over de aanleg van oplaadpalen, maar niet over aantallen, een deel van het gemeentelijk wagenpark gaat overstappen op elektrische wagens en de gemeente gaat “initiatieven uit de markt ondersteunen”. Dit alles zonder enig concrete maatregel te beschrijven. Ook is onduidelijk wat Utrecht in zijn “proeftuin voor duurzame mobiliteit” gaat planten.
In antwoord op vragen van de raadsleden Jansen op den Haar en Van der Roest bleek het College van B en W positief te staan tegenover elektrische auto’s, maar ook bleek dat de gemeente veel aan de “markt” wil overlaten en zelf weinig activiteiten zal ontplooien6). Zij verwees in de beantwoording van de vragen naar het programma “Nieuwe Energie” dat beoogt de CO2 uitstoot te verminderen. Echter in dit programma staat vrijwel niets over een transitie naar elektrisch vervoer. Het meest concreet is de aanschaf van een elektrische bierboot!

 

Kan er meer spanning op het gemeentelijke mobiliteitsnet?

Er zijn andere steden in Nederland met veel meer concrete plannen voor de stimulering van emissievrije voertuigen. Zo heeft Amsterdam een plan van aanpak van elektrisch vervoer voor 2009-20117). In dit plan wordt elektrisch vervoer beschouwd als een realistische optie om de luchtkwaliteit en het klimaatprobleem structureel aan te pakken. Ook zijn er concrete initiatieven genomen voor het gebruik van waterstof als energiedrager in bussen en boten. Amsterdam verwacht dat in 2015 5% van de voertuigen aldaar emissievrij is en door de getroffen maatregelen moet dit percentage in 2020 toegenomen zijn tot 20%. Het gaat dan om 40000 voertuigen! Dit zijn zeer tastbare doelstellingen, zeker ook in termen van luchtkwaliteit.
Hiertoe heeft de stad een aantal welomschreven plannen zoals het installeren van oplaadpunten op strategische locaties (in 2009 op 40 plekken), op autodeelplekken, op P+R terreinen en bij bedrijven. Verder worden overslagstations aan de rand van de stad ingericht, zodat goederen door elektrisch natransport hun bestemming in de stad vinden. Amsterdam heeft bedrijven en instellingen bereid gevonden zich te committeren aan de plannen en als ambassadeurs daarvan op te treden. Het gaat om belangrijke maatschappelijke spelers als Nuon, ABN/Amro, Rabobank, Leaseplan, Prorail, NS, ANWB en Schiphol Group. Zij introduceren elektrisch vervoer in hun eigen organisatie, zorgen daarmee voor de zichtbaarheid van elektrisch vervoer op straat en promoten dat actief bij andere bedrijven. Ook worden bedrijven in de zakelijke dienstverlening hierbij betrokken zoals koeriers- en bezorgdiensten en autodeelbedrijven. Heel concreet is het streven om dit jaar 50 elektrisch aangedreven taxi’s in Amsterdam te hebben. Een effectieve maatregel, want een reguliere taxi veroorzaakt door de vele korte stadsritjes ongeveer net zo veel luchtvervuiling als zestien gewone auto’s. Verder zullen particulieren die al gebruik willen maken van een elektrisch voertuig gebruik kunnen maken van de stimulerende maatregelen, zoals een subsidie in de aanschaf van een voertuig.
Ook in Rotterdam zijn meer dan in Utrecht concrete plannen voor stimulering elektrisch vervoer. Rotterdam heeft de ambitie om koploper te worden in elektrisch vervoer met het programma “Stroomstoot”8). In het kader van dit programma krijgen mensen met een elektrische auto een gratis parkeervergunning! Dit zou ook in Utrecht een enorme stimulans kunnen worden voor een transitie naar elektrisch vervoer. Er gaan verder elektrische TukTuks en vuilniswagens rijden. Met name vuilniswagens geven een relatief grote mate van vervuiling omdat ze de hele dag stationair staan te draaien.

 

In kleinere steden zijn ook initiatieven genomen voor emissie-arm vervoer. Zo rijdt sinds de zomer van 2009 in Apeldoorn de eerste van de vijf hybride elektrische stadsbussen, ook bekend als “The Whisper”. Bij het remmen leveren de wielen energie terug aan de bus, dankzij wielnaaftechnologie, ontwikkeld door het Nederlandse bedrijf e-Traction. Om te voorkomen dat men de bus niet hoort aankomen is de Whisper preventief uitgerust met een trambel! Ook in Gouda rijden al 4 bussen met hybride-aandrijving en dit jaar schaft Connexion nog eens 20 van deze energiezuinige exemplaren aan.

 

Is er kortsluiting in Utrecht?

De gemeente van Utrecht heeft veel energie gestoken in het omstreden actieprogramma luchtkwaliteit, dat leidde tot de val van het vorige College van B en W. Het is niet duidelijk waarom emissieloos of emissiearm vervoer zo laag op de prioriteitenlijst van Utrecht staat. Wel wil Utrecht in 2030 klimaatneutraal zijn middels het werkprogramma “Utrecht creëert Nieuwe Energie”, waarin wat betreft het vervoer uitsluitend verwezen wordt naar de plannen van het ALU! Toch moet in 2012 de gemeentelijke organisatie CO2-neutraal zijn9). Hoe dat moet middels de boven beschreven magere ALU-plannen is volstrekt onduidelijk.
De gemeenteraad van Utrecht heeft in 2008 gekozen voor aardgas als de voorkeursbrandstof voor het wagenpark van lichte voertuigen van de gemeente.10) Dit terwijl elektrische auto’s voor in de stad toen al ruim voorhanden waren en veel minder uitstoot, ook van CO2 veroorzaken. Wat betreft de zware voertuigen (meer dan 3.5 ton) heeft de gemeente gekozen voor diesels en dat in “de stad van de innovatie”! Vergeleken echter met steden als Amsterdam, Rotterdam, Apeldoorn en Gouda lijkt het er meer op dat er in Utrecht geen spanning staat op het mobiliteitsnet. Bestuurlijke kortsluiting of ambtelijke uitputting?

 

De schrijver dezes begrijpt niet hoe het komt dat Utrecht zo slecht op stoom ligt met emissiearm vervoer en hoe de gemeenteraad heeft kunnen instemmen met een inhoudelijk flinterdun plan. Graag zou hij van de lezers horen hoe zij denken dat dit komt.

 

Jan van Embden

 

1) The Economist, 3 september 2009

2) Actieplan luchtkwaliteit Utrecht. Schone lucht, bereikbare stad en duurzame groei. Oktober 2009. http://www.utrecht.nl/images/DSO/Utrechtselucht/DEFALU_Luchtvoorambitie.pdf

3) David JC MacKay. Sustainable Energy without the hot air. 2009. www.withoutthehotair.com.

4) Met “Well to Wheel” rendement wordt bedoeld het rendement van de voortstuwing van de auto berekend over de hele keten van energiegebruik: de verliezen tijdens olieboren, olietransport, raffinage, tot en met het gebruik in de auto. Zie: Spinnovation, Senter Novem, http://www.senternovem.nl/mmfiles/Batterijen%20voor%20elektrische%20voertuigen_tcm24-293377.pdf.

5) www.zerauto.nl

6) http://www.utrecht.nl/CoRa/BGS/schriftelijke%20vragen/SV2009/SV%202009,%20nr%2069.pdf

7) Plan van Aanpak Elektrisch Vervoer, Werkprogramma 2009-2011, Projectgroep Elektrisch Vervoer, Programmabureau Luchtkwaliteit, 21 April 2009

8) http://www.climateinitiative.eu/documents/stroomstoot_folder02.pdf

9) http://www.utrecht.nl/CoRa/BGS/Bijlagen/2008/juni%2008/programma%20ucne%20definitief.pdf

10) http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=320190

 

Reacties 

#1 Evert Bouws 2010-03-09 00:03

Zou het toeval zijn? De titel “Utrecht creëert nieuwe energie” lijkt opmerkelijk veel op “Nederland krijgt nieuwe energie”, een partijoverstijg end voorstel voor een Deltaplan Nieuwe Energie. Alle serieuze politieke partijen hebben hieraan meegewerkt o.l.v. Klaas van Egmond, tegenwoordig hoogleraar aan de UU. Dit voorstel wordt op 15 maart a.s. gepresenteerd.
Inmiddels blijkt de praktijk weerbarstig te zijn. Deels komt dit door de bestuurlijke ingewikkeldheid van de stadsregio Utrecht (waar Utrecht zelf maar de helft van uitmaakt). Maar ook blijkt de politieke werkelijkheid heel anders te zijn dan wat je zou wensen, gezien de urgentie van het klimaat- en milieuvraagstuk , niet alleen op Utrechtse schaal, maar ook landelijk en Europees. Zo zijn de OV+++-KvU-varianten afgeserveerd door het kabinet, zie http://www.verkeerenwaterstaat.nl/actueel/kamerstukken/201055ringutrechtonderzoekalternatiefkrachtvanutrecht.aspx . En de ambities van het BRU op OV-gebied stellen weinig voor.

Quoting

Plaats reactie

 

3333 symbolen

Vernieuwen

Rijnsweerd, de groene en stille parel in Utrecht Oost?

Rijnsweerd, de groene en stille parel in Utrecht Oost?

In de jaren 70 toen de groene wijk Rijnsweerd gebouwd werd, was deze uitspraak zeker van toepassing. Nu in 2010 is de wijk nog steeds groen en vergeleken met andere wijken als Lunetten en Voordorp ook nog relatief stil. Sinds de aanleg van de A 27 in 1986 door het bos van Amelisweerd is er niettemin bijna overal in de wijk in meerdere of mindere mate geluidsoverlast van verkeer over de Waterlinieweg, de A28 en de A27. In een krantenartikel uit 1995 wordt de ‘constante verkeersruis’ door de Stichting Rijnsweerd nog gezien als een luxe probleem in een luxe wijk, net als de dan al toenemende parkeerdruk in delen van de wijk. Maar deze verkeersruis wordt steeds luider en dreigt aan te zwellen tot echt verkeerslawaai als Den Haag zijn zin krijgt.

 

Eind vorig jaar is in de Planstudie Ring Utrecht het voorstel uitgewerkt om o.a. de bak door Amelisweerd aan de Oostkant te verbreden tot maximaal 2 x zeven rijstroken, een dubbele bak dus (nu is het 2 x 4). In dat geval hoeft er geen nieuwe weg te worden aangelegd door Amelisweerd was de argumentatie. Alsof de uitbreiding van de A27 niet ten koste gaat van weer een deel van Amelisweerd! Met dit voorstel, de “Oostvariant”, wordt vooral het autoverkeer extra gefaciliteerd.

Bovendien wordt Rijnsweerd hiermee tot de zoveelste woonwijk waar geluidsoverlast en luchtvervuiling onacceptabele vormen aanneemt en is er geen sprake meer van een luxe probleem maar van een ongezonde woonwijk.

 

Maar er zijn meer bedreigingen voor Utrecht Oost. Zo worden op het voormalige Kromhoutterrein 3000 medewerkers van Defensie gehuisvest en hiervoor zijn slechts 750 parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar. Buslijn 12 naar de Uithof wordt nu al maximaal benut en is dus ook geen optie voor woon-werk vervoer. Veel defensiemedewerkers zullen de wijk gaan belasten met onnodig autoverkeer.

Wat als het autoverkeer in en rond de oostzijde nog verder toeneemt, er nog meer werkgelegenheid wordt gecreëerd op de Uithof en op bedrijvenpark Rijnsweerd: dan zal ook de drukte op de Waterlinieweg en het Herculesplein nog verder toenemen.

 

Gelukkig zijn er steeds meer mensen die deze problematiek als een kans opvatten.

Zo is in Utrecht het burgerinitiatief ‘de Kracht van Utrecht’ ontstaan1, een initiatief van de Vrienden van Amelisweerd (opgericht in 1971 toen de eerste plannen voor de aanleg van de A27 werden gepresenteerd) samen met de Natuur en Milieufederatie Utrecht.

Dit heeft geresulteerd in een duurzaam alternatief waarbij wordt uitgegaan van de zogenaamde ladder van Verdaas2. Deze ladder gaat er van uit dat mobiliteitsopgaven dienen te worden aangepakt volgens een erkende oplossingssystematiek via de ruimtelijke ordening, beprijzing, mobiliteitsmanagement, openbaar vervoer en fiets, benutten van bestaande infrastructuur en pas als laatste het aanleggen van nieuwe weginfrastructuur.

Nu zien we dat in de planstudie de eerste sporten van deze ladder gewoon worden overgeslagen en men begint met de laatste sport, het aanleggen van nieuw asfalt, dit terwijl de Tracéwet toch anders voorschrijft.

Het unieke van de Kracht van Utrecht is dat het een burgerinitiatief is, waar meerdere bewoners van Utrecht Oost aan hebben meegewerkt. In 2009 nam de Tweede Kamer, op voordracht van de Verkeerscommissie, een motie aan waarin de minister van Verkeer en Waterstaat werd gevraagd dit initiatief volwaardig mee te wegen in de planvorming.

Dit jaar hebben zowel de Utrechtse Raad als het College aangegeven dat zij de methodiek uit “De Kracht” willen gebruiken om de regionale verkeersproblematiek op te lossen. Inmiddels is deze Kracht van Utrecht met behulp van marktpartijen (Structon en Goudappel Coffeng en Strategem) uitgebouwd tot een professioneel plan waarbij wordt ingezet op (lokale) beprijzing3, structurele uitbreiding van OV- en fietsnetwerk, mobiliteitsmanagement, + 80 km per uur op de hele Ring van Utrecht. Wat vervolgens als restopgave overblijft, is slechts minimale uitbreiding van asfalt, met als resultaat duurzame bereikbaarheid en een betere leefomgevingkwaliteit

Het nieuwe Utrechtse College heeft deze aanpak omarmd. De wethouder van Verkeer, Frits Lintmeijer, heeft op 10 november jl., gesteund door bijna de hele Utrechtse gemeenteraad, in Den Haag bij onze nieuwe minister van Infrastructuur & Milieu deze aanpak met succes verdedigd. Als we nu eerst anders betalen voor mobiliteit en een forse verbetering doorvoeren van de OV- en fietsroutes, dan zijn de meeste files opgelost. Pas daarna komt nieuw asfalt aan de beurt. Er zijn nog geen onomkeerbare besluiten genomen, waardoor meer tijd beschikbaar is voor onderzoek naar goede alternatieven.

Door deze extra tijd en doordat gebleken is dat mensen positief reageren op alternatieven als beprijzen, komt de keuze voor een duurzaam alternatief steeds meer in zicht. De Kracht van Utrecht biedt een integrale oplossing voor de mobiliteitsproblematiek in en om Utrecht, in twee fasen tot 2020 en tot 2030.

 

Wat mensen zich hierbij wel moeten realiseren is dat zij als burger last ondervinden van autoverkeer, maar dat zij zelf ook verantwoordelijk zijn voor dezelfde overlast door te kiezen voor de auto. Het welzijn en de gezondheid van de burgers wordt beter als het autoverkeer tot aanvaardbare proporties wordt teruggebracht: de was buiten hangen, de kinderen laten fietsen en rennen, minder longproblemen, minder wakker liggen, langer gezond leven.

Wanneer de Gemeente Utrecht kiest voor een structureel andere wijze van verplaatsen is het aan de individuele Utrechters om in dezelfde lijn een eigen keuze te maken, zoals voor het OV kiezen, soms thuis werken, kinderen met de fiets naar school brengen en op zondag wandelen in Amelisweerd of de parken. De Gemeente moet er rekening mee houden dat dat als men de burgers op loop- of fietsafstand in het groen wil laten verpozen, men dat groen zal moeten uitbreiden en moeten ontdoen van oneigenlijke en belastende functies.

 

Als Den Haag deze boodschap bereikt en uit de tweede fase MER (Milieu Effect Rapportage) blijkt dat het noodzakelijke autoverkeer weer gewoon door kan rijden op de snelweg, zal men ook daar de goede keuze maken. Dan krijgen de meeste wijken in Utrecht (Oost) hun rust en goede luchtkwaliteit terug en wordt Rijnsweerd weer die groene stille parel van Utrecht Oost. Het participeren van burgers in de beleidsvorming is een groot succes geworden, vooral door positieve opstelling van de Gemeenteraad en het College.

 

Figuur    de ladder van Verdaas

Jan Morren



2 Deze mobiliteitsladder, ook bekend als de zevensprong van Verdaas, is inmiddels verankerd in de Tracéwet en aangenomen als leidraad voor gebiedsagenda’s.

3 Beprijzing is een vorm van anders betalen voor mobiliteit
Figuur, De ladder van Verdaas

 

Reacties 

#2 Kim van Wespen 2012-10-02 15:57

Ik vind dit artikel duidelijk, overzichtelijk en met goede info.
Ik vroeg alleen me af of je Rijnsweerd onder een chique of normale of achterstandswij k zou moeten indelen. Ik kom hier namelijk niet vandaan en vroeg me dit daarom af.
Vriendelijke groeten,
Kim van Wespen

Quoting

#1 noot van de redactie 2010-12-07 13:14

Dit artikel beschrijft de mobiliteitsplan nen rond Utrecht volgens het burgerinitiatie f ‘de Kracht van Utrecht’ en hoe dat uitwerkt op de wijk Rijnsweerd. De redactie nodigt burgers van andere wijken uit om ook een dergelijke beschrijving te maken voor hun wijk of buurt.

Quoting

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

Locale democratie

Locale democratie

In het rapport Vertrouwen op democratie bepleit de Raad voor het Openbaar Bestuur dat burgers al in een vroeg stadium bij besluitvorming betrokken worden. ,,Het proces waarmee je de verbinding met de samenleving tot stand brengt is even belangrijk als het project dat je wilt realiseren”, zei ROB-voorzitter Jacques Wallage onlangs in een interview met NRC Handelsblad. ,,De burger wil serieus genomen worden. Dat is belangrijker dan dat hij gelijk krijgt.”
Het advies staat haaks op beweringen van sommige politici, onder wie premier Balkenende, dat het maar eens afgelopen moet zijn met al die stroperige procedures, die burgers is staat stellen om belangrijke projecten eindeloos te vertragen door steeds weer nieuwe bezwaren aan te dragen.

Een voorbeeld uit eigen ervaring. De Kromme-Rijnwijk in Utrecht, een buurtje dat ingeklemd ligt tussen enkele grote verkeersaders en de Kromme Rijn, werd drie jaar geleden opgeschrikt door nieuwbouwplannen van de Kohnstammschool, een openbare basisschool. Het wijkje telt niet meer dan een paar straten. De huizen liggen er om het schoolplein dat al een halve eeuw functioneert als het hart van de buurt en als een veilige, zonnige en vriendelijke speelplek voor de kinderen.
Het schoolbestuur wil fors uitbreiden en besluit het grootste deel van het schoolplein daaraan op te offeren. Deze zeer ingrijpende aanpassing van de wijk werd als een voldongen feit aan de bewoners gepresenteerd. School- en gemeentebestuur duldden geen inspraak. Waarom ook, alles paste immers binnen het (overigens zwaar verouderde) bestemmingsplan.
Buurtbewoners verenigden zich in de strijd voor het behoud van de kwaliteit van hun wijk. Niet om, zoals Balkenende suggereert, de besluitvorming te vertragen. Nee, ze wilden graag actief meedenken over belangrijke ontwikkelingen in hun directe leefomgeving. Ze droegen alternatieven aan om de school zijn nieuwbouw te geven, zonder dat de stedenbouwkundige schoonheid van de wijk verloren zou gaan.
Ze verwezen daarbij onder andere naar uitspraken van politici zelf. Zo hebben gemeenten veilige speelruimte voor kinderen hoog in het vaandel staan. De Utrechtse PvdA, de partij van zowel de wethouder van Onderwijs als die van Stedenbouw, heeft het vrijhouden van schoolpleinen voor buurtkinderen zelfs tot een speerpunt van haar beleid uitgeroepen. Uit een gemeentelijke nota bleek bovendien dat de natuurlijke aanwas van leerlingen voor deze school gering was, waardoor de school misschien wel een nieuw maar zeker geen groot gebouw nodig had. De Kohnstammschool heeft nu al een aanzuigende werking voor (witte) kinderen uit omliggende wijken. Daar worden zo als vanzelf ‘zwarte scholen’ gecreëerd.

De alternatieven die de buurtbewoners aandroegen, werden met verschillende en soms zelf tegenstrijdige argumenten afgewezen. Pas toen de gemeenteraad het te gek vond worden, werden de plannen enigszins aangepast. Maar dat gebeurde weer zonder enig overleg met de buurt, hoewel de gemeenteraad daar nadrukkelijk om had gevraagd. De geplande nieuwbouw werd een fractie kleiner, maar de essentie van de bezwaren werd niet weggenomen.
Dus restte de buurt slechts de stroperige weg: bezwaar maken en bezwaar maken tegen de afwijzing van de bezwaren. Dat was, daarin heeft Balkenende gelijk, een heilloze weg. Niet omdat de critici ongelijk zouden hebben, maar omdat het de gemeente zelf is die de bezwaren beoordeelt. De conclusie laat zich dan ook raden: kritiek op de nieuwbouw was ongegrond. Want wij van wc-eend adviseren tenslotte altijd wc-eend.

Daarna bleef er niets anders meer over dan een peperdure gang naar de bestuursrechter – op kosten van de klagers. In de praktijk is dat nauwelijks meer dan een formaliteit. De bestuursrechter mag een zaak namelijk niet inhoudelijk toetsen, maar kan alleen kijken of de juiste procedures zijn gevolgd. De rechter kan dus niet oordelen over het gegoochel met argumenten. Niet over hoe het bestaande gebouw eerst wel en toen toch weer niet een monument zou worden, al naar gelang het de bestuurders in hun argumentatie het beste uitkwam. Niet over hoe de school eerst fors moest groeien, maar later vanwege de verkeersdruk juist weer niet. En het belangrijkste: niet over de formele afstand die de gemeente bewaarde tot het schoolbestuur (een stichting waaraan het openbaar onderwijs door de gemeente is uitbesteed) en die ze misbruikte om haar verantwoordelijkheid voor de nieuwbouw te ontlopen.
Zelfs toen de rechter vond dat de gemeente in het geval van de Kohnstammschool op een aantal punten onzorgvuldig had gehandeld, wist de gemeente zich eruit te redden. Er werd tijd gevraagd om de fouten te herstellen, via wat eufemistisch ‘een bestuurlijke lus’ heet.

De gemeente heeft vanaf het begin de fundamentele fout gemaakt om de buurtbewoners te beschouwen als lastpakken die haar mooie plannen willen dwarsbomen. Maar het gaat om burgers die zich zorgen maken over fundamentele veranderingen in hun directe leefomgeving.  In zo’n geval heeft de gemeente de plicht om hen serieus te nemen.
Gemeente en schoolbestuur hadden al bij het bedenken van de plannen met buurtbewoners om de tafel moeten gaan. Ze hadden de buurt medeverantwoordelijk moeten maken voor het probleem. Zeker, dat was voor bestuurders niet zonder risico geweest. Het had zomaar kunnen leiden tot een ander schoolgebouw. Een gebouw dat ook van de kant van het schoolbestuur concessies had gevraagd. Maar het zou sneller zijn gegaan, goedkoper zijn geweest en frustraties van alle betrokkenen hebben kunnen voorkomen.
Politici zijn al jaren op zoek naar nieuwe manieren om burgers bij de politiek te betrekken. Maar dat is helemaal niet nodig. Ze hoeven alleen maar te zorgen dat ze zelf meer bij de burgers betrokken zijn. Politici moeten met en niet over burgers beslissen. Dan komt de belangstelling van burgers voor de politiek vanzelf.

Paul Luttikhuis

 

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

Leefbaarheid en groen in Utrecht

maandag, 08 februari 2010 07:20

Leefbaarheid en groen in Utrecht

De betekenis van groen voor de leefbaarheid van de stad is groot. En het betreft dan zowel recreatieve als andere behoeften van de bewoners. In dit stuk staan de recreatieve behoeften centraal.

Met betrekking tot die recreatieve behoeften bestaan er richtlijnen voor de benodigde oppervlakte openbaar groen. Op basis hiervan werd eerder door de gemeente een groot tekort aan openbaar groen in de stad geconstateerd, met name in de binnenstad en de omringende wijken. En de conclusie was dat deze tekorten verminderd dienden te worden door het realiseren van meer groen nabij de woningen. Enkele jaren geleden is, in het kader van een ‘actualisering’ van het groenbeleid, dit streven losgelaten ten gunste van het streven om in de bestaande stad nog vele duizenden nieuwe woningen te bouwen. Wat dit betekent voor het groen valt toe te lichten met het recente plan Zijdebalen.
Als gevolg van het nieuwe beleid zal zowel voor de huidige bewoners als voor de nieuwe bewoners van de bestaande stad het tekort aan openbaar groen nabij de woningen toenemen en de leefbaarheid dientengevolge afnemen. En dat terwijl die leefbaarheid toch al zo is afgenomen, en verder zal afnemen, door de toeneming van het autoverkeer.
Een nieuwe actualisering van het groenbeleid is daarom dringend gewenst; een actualisering waarbij het groenbeleid niet ondergeschikt is aan het volbouwen van de stad maar gericht is op de verbetering van de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners.


De betekenis van groen voor de leefbaarheid van de stad
Dat in een stad het groen,  te weten de onverharde, beplante grond met eventueel water alsmede bomen, voor de bewoners in allerlei ‘recreatieve’ behoeften voorziet is al eeuwen bekend. Zo bijvoorbeeld de behoefte om buiten te wandelen of te spelen, de behoefte aan frisse lucht, aan bescherming tegen zon en wind, aan uitzicht op de met het jaargetijde wisselende kleuren van bomen enzovoort.
Het wordt steeds duidelijker dat er naast deze recreatieve behoeften nog veel meer behoeften, zogenaamde ‘functies’, zijn waarin groen voorziet of zou kunnen voorzien.  Zo is er een groeiende belangstelling voor de bijdrage van groen aan absorptie van luchtvervuiling en geluid en aan verkoeling en regenwaterberging.
Over de vele ‘functies’ van groen komen steeds meer onderzoeksgegevens uit binnen- en buitenland beschikbaar die de verwachting rechtvaardigen dat ‘groenere’ steden veel voordelen zullen opleveren voor de gezondheid van de bewoners, voor de biodiversiteit, voor de klimaatbestendigheid en ‘last but not least’ voor de stedelijke economie.[1]

Richtlijnen voor de oppervlakte groen
Vooral de belangrijke recreatieve functies hebben in de stedenbouw al lang geleden geleid tot  richtlijnen, ‘groennormen’, voor de oppervlakte, bereikbaarheid en inrichting van openbare groengebieden. Deze groengebieden blijken het meest effectief als ze voorkomen in een rangorde van klein en dichtbij de woningen tot steeds groter en verder weg: van ‘blokgroen’, ‘buurtgroen’ en ‘wijkgroen’ tot ‘stads(deel)groen’. Oudere richtlijnen uit 1978 hiervoor zijn de volgende, in m2/inwoner:

blokgroen 3
buurtgroen 3
wijkgroen 4
stads(deel)groen 11

 

Samengevat komen deze richtlijnen dus neer op 21 m2 groen per inwoner of wel (bij een gemiddelde woningbezetting van 2,3 personen) op 48 m2 per woning, waarvan ongeveer de helft op loopafstand van de woning. Dat het niet om hoge cijfers gaat blijkt uit de recente aanbeveling, uit 2006, van de rijksoverheid om 75 m2 groen per woning te realiseren.

Volgens die richtlijnen is er in de stad een tekort aan groen.
In het gemeentelijke Groenstructuurplan van 1989 (GSP 89) werd op basis van de cijfers uit 1978 geconstateerd dat er voor de gehele stad gemiddeld wel voldoende groen was,  maar dat er in de binnenstad en de omringende oudere wijken een tekort was aan blok-, buurt- en wijkgroen. Voor buurt- en wijkgroen bedroeg dit tekort totaal ca. 50 ha, een oppervlakte, om de gedachten te bepalen, gelijk aan 5 Wilhelminaparken.
Volgens dit GSP 89 diende te worden gestreefd naar het verminderen van deze tekorten door het realiseren van meer groen.

Het tekort aan groen wordt niet kleiner maar groter.
In het Groenstructuurplan van 2007 (GSP 07), dat een actualisering heet te zijn van GSP 89, gaat het echter niet meer over richtlijnen en specifieke tekorten op basis daarvan in de oudere stadsdelen. Nee, er wordt alleen, bijna terloops, gemeld dat er in de stad op basis van landelijke cijfers (vermoedelijk die bovengenoemde 75 m2 per woning) een tekort aan groen is van 300 ha. En het streven om die tekorten ter plaatse te verminderen is losgelaten en vervangen door het streven om rondom de stad, op kosten van provincie en Rijk, openbaar groen te realiseren. Daarmee wordt echter wel voorbijgegaan aan het gegeven dat, blijkens ervaring en daarop gebaseerde (en in het GSP 89 gehanteerde) richtlijnen, dit grote groen om de stad niet kan voorzien in de behoeften aan groen dichter bij de woningen.
Deze verandering, verzwakking, in het groenbeleid is een gevolg van een ander, belangrijker, streven namelijk om in de bestaande stad nog vele duizenden nieuwe woningen te bouwen. In vergelijking met de situatie in 1989 zullen er in de bestaande stad in 2015 ongeveer 10.000 nieuwe woningen bij gekomen zijn, althans volgens de plannen waarvan een deel al is gerealiseerd.[2]
Voor de leefbaarheid en het groen in de stad zullen de gevolgen van dit beleid negatief zijn. Voor zover die nieuwe woningen worden gebouwd ter plaatse van bestaand groen behoeft dit geen betoog. De kans dat dit nog zal gebeuren is na ‘Geen groen voor poen’, het motto waaronder in 2004 massaal werd geprotesteerd tegen voorstellen om diverse groene plekken in de stad te gaan bebouwen, zeker kleiner geworden. In plaats van ‘stadsbrede’ zijn minder protest oproepende incidentele voorstellen echter nog wel te verwachten.
Maar ook als die nieuwe woningen niet worden gebouwd ter plaatse van bestaand groen dan wordt het tekort aan groen vergroot. Want als het al lukt om die woningen te voorzien van het zogenaamde blokgroen dan is er nog altijd een onvervulde extra behoefte aan buurt- en wijkgroen. Dit valt nader toe te lichten met het voorbeeld Zijdebalen.[3]

Het plan Zijdebalen
Ten Noorden van de Bemuurde Weerd, tussen de Zeedijk langs de Vecht en de Westerdijk, ligt een gebiedje van ongeveer 3 ha (300 x 100 m) waarin voornamelijk bedrijven lagen.
In dit gebied wil de gemeente nu door een projectontwikkelaar bijna 500 woningen laten bouwen, wat gelet op de grootte van het gebied heel veel is.
De woningen worden gebouwd in een viertal bouwblokken van  4-6 lagen hoog. Tussen die blokken, dwars op de Zeedijk, komen drie nieuwe straten van maximaal 18 m breed. (Ter vergelijking: dat is ongeveer de breedte van de Nobelstraat). Binnen die breedte komt er in het midden van elke straat wellicht nog een grachtje van 6 m breed.
In de binnenhoven komt het gemeenschappelijke groen, het blokgroen, met op sommige plaatsen wellicht nog particuliere tuinen eromheen. Van de vier binnenhoven worden er twee openbaar toegankelijk. Onder het groen (en de eventuele tuinen) in de binnenhoven bevinden zich de halfverdiepte parkeerkelders voor de ca. 500 auto’s van de bewoners. Voor de auto’s van bezoekers worden 131 parkeerplaatsen in de nieuwe straten aangelegd.
Wat de bomen betreft: er komen bomen langs de Zeedijk en de Westerdijk, totaal ca. 40. Of het er veel meer zullen worden is nog zeer de vraag. Als in de nieuwe straten behalve de bezoekersparkeerplaatsen ook nog die grachtjes worden gemaakt is er waarschijnlijk geen ruimte meer voor bomen. En waar nog wel ruimte is, in de binnenhoven, ontbreekt de geschikte ondergrond (want die wordt gevormd door het betondak van de parkeerkelders). Dus de kans is groot dat het bij die 40 bomen blijft en dat is wel erg weinig in vergelijking met het Utrechtse gemiddelde van 1 boom per woning.
Voor het buurt- en wijkgroen zijn de toekomstige bewoners aangewezen op de omgeving waarin echter al te weinig groen is voor de bestaande bewoners zoals het GSP 89 reeds vaststelde. In feite wordt met dit plan het tekort aan buurt- en wijkgroen alleen maar verder vergroot met tenminste (volgens die bescheiden richtlijnen uit 1978) bijna 1 ha.

Eigenlijk is het wrang om dit alles te moeten constateren voor een plan dat zich tooit met de naam Zijdebalen omdat zich hier ooit de Lusthof Zijdebalen bevond. Een 18e eeuws landgoed aan de Vecht waarvan, volgens de plantoelichting, de tuinen behoorden tot de rijkste die Nederland ooit heeft gekend.

Conclusie
Het gemeentelijke groenbeleid op basis van het geactualiseerde groenstructuurplan heeft als gevolg dat zowel voor de huidige bewoners als voor de nieuwe bewoners van de bestaande stad het tekort aan openbaar groen toeneemt en de leefbaarheid dientengevolge afneemt.
Die leefbaarheid neemt bovendien af door toeneming van het stedelijke autoverkeer en de luchtvervuiling en geluidhinder die dat met zich mee brengt. Aan het verminderen van die problemen zou meer groen juist een bijdrage kunnen leveren. Bovendien kan meer groen een bijdrage leveren aan het verminderen van de gevolgen van de klimaatverandering voor de stad.
Een nieuwe ‘actualisering’ van het gemeentelijke groenbeleid is daarom dringend gewenst. En dan een actualisering waarbij het groenbeleid niet ondergeschikt is aan het volbouwen van de stad maar gericht is op de verbetering van de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners van de stad.

Kees Bos


[1] Raad voor het Landelijk Gebied, Recht op groen, deel 2 Analyse, juni 2005

[2] Gemeente Utrecht, Dienst Stadsontwikkeling, Structuurvisie 2015-2030, juli 2004

[3] Gemeente Utrecht, Dienst Stadsontwikkeling, Zijdebalen, Stedebouwkundig Programma van Eisen, 8 december 2009, www.zijdebalen-utrecht.nl

 

Reacties 

#4 Kees Bos 2010-05-31 11:10

Ja, groen is wel belangrijk maar dit is een toplokatie. Dan moet je voor 500 woningen niet beginnen over groennormen; dat is statistiek bedrijven. Aldus Han Zijlstra.
Maar wat is dat eigenlijk: een toplokatie? Kenmerkend lijkt mij de verwachting van de grondeigenaar dat er veel gebouwd mag worden, en dus een hoge grondprijs, en dus de noodzaak om er veel op te bouwen en dus niet beginnen over groennormen want die kosten bouwvolume. Zo versteent dit stukje stad èn de rest, want vanuit de compacte-stadgedachte is de hele stad Utrecht een toplokatie, en dus…wordt er in het Groenstructuurp lan 2007 ook niet meer gesproken over groennormen.
Gelet op de groene-stad-ambities van het nieuwe College zal de voorziening in de behoefte aan groen via structuur- en bestemmingsplan nen bepalend moeten worden voor de verwachte grondopbrengst, in plaats van omgekeerd.
PS
Inmiddels is recent besloten om aan de Oudenoord, direct grenzend aan Zijdebalen, nog eens 250 woningen te bouwen met als openbaar groen alleen een onderkelderde ‘binnentuin’ van 500 m2. Kennelijk is deze lokatie nog meer ’toplokatie’ dan Zijdebalen.

Quoting

#3 Han Zijlstra 2010-05-22 13:31

Groen is belangrijk in de stad, met name in de oude wijken rondom de binnenstad. Maar om Zijdebalen als voorbeeld te noemen vind ik een misser. Je kunt op een stuk van 300×100 meter geen statistiek bedrijven. Je kunt dus ook niet zomaar zeggen dat het aan elke norm van groen moet voldoen.
Zijdebalen is een toplokatie en het is daarom goed om er verdicht te bouwen. 500 woningen lijken mij niet teveel. Er is bovendien openbaar groen binnen de complexen. De parkeerruimte voor bezoekers blijft zeer beperkt en dus wordt men zo gedwongen om het openbaar vervoer te gebruiken. Ik woon er niet ver vandaan en ja, mijn familie komt uiteindelijk met de trein. Natuurlijk, ik zal mijn Gamma missen, maar voor de rest komt het plan Zijdebalen op mij heel goed en evenwichtig over.

Quoting

#2 Ellen Leenart 2010-03-20 21:32

Een idee: in plaats van water in de Catharijnebak, maak er een groen park van!
Zoiets is in Valencia (Spanje) gebeurd: de rivier in het centrum van de stad was ongeveer 50 jaar geleden enorm buiten de oevers getreden en had een groot deel van de stad onder water gezet. Besloten werd toen de rivier droog te leggen en om de stad heen te leiden. Vervolgens wilde de gemeente in de droge rivierbedding autowegen aanleggen, maar de inwoners protesteerden hiertegen en eisten een groen gebied. Dat is gebeurd. Nu is het een park waar allerlei voorzieningen zijn (muziek, sport, museum) en trekt het jaarlijks enorm veel bezoekers. Het is een lang uitgerekt park geworden, met daarop een paar heel aparte gebouwen (daar kan Nederland heel wat van leren. Valencia wilde zichzelf hiermee op de Europese kaart zetten en dat is ze gelukt. Het is natuurlijk niet te vergelijken met een klein stukje Catharijnebak, maar het gaat om het idee. Je hebt meer aan groen dan aan water.

Quoting

#1 Toon Witkam 2010-02-22 16:01

helemaal eens met het belang van de constateringen in dit artikel, en de oproep tot meer aandacht en werkelijke inzet van het gemeentebestuur voor behoud van flink wat groen in de stad Utrecht

Quoting

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

Gezondheidseffectschatting en de GGD.

maandag, 26 april 2010 09:12

Gezondheidseffectschatting en de GGD.

In een eerder artikel ‘De in te ademen lucht en de gezondheid’, schreven wij over de stadslucht. In dit artikel gaat het over het inschatten van de gezondheidseffecten van de te nemen maatregelen als b. v. nieuwe autowegen in en rond de stad of verbouw van het Stationsgebied.
Het artikel kent de volgende opbouw:

  • Wat is een GES
  • Voorbeelden van een GES.
  • Nut van een GES
  • Praktijkervaringen met een GES.
  • Wat doet Utrecht
  • Wat doet onze GGD
  • Afsluiting

Wat is een GES.
Gezondheidseffectenschatting (GES).
In opdracht van de ministeries VROM en VWS is een meetinstrument ontwikkeld, de gezondheidseffectschatting of screening of GES1. Met deze kwantitatieve methode worden de lokale gezondheidseffecten van stedelijke ontwikkelingsprojecten zichtbaar2. De Gemeentelijke Gezondheid Dienst (GGD) kan een GES opstellen in samenwerking met planologen, andere deskundigen en mogelijk ook betrokkenen uit de burgerij. Een GES stelt de GGD in staat een schatting te maken van de gezondheidseffecten van milieufactoren als bodem, lucht, geur, geluid en veiligheid. Zo behelst de GES module voor luchtvervuiling een methode om te bepalen hoe ernstig de gezondheid schade lijdt door bijvoorbeeld geluidsoverlast, luchtvervuiling en externe veiligheidsrisico’s.

Met de GES-methodiek wordt de milieukwaliteit van het plangebied op een zodanige manier in beeld gebracht (zie voorbeeld van een kaart hieronder) dat duidelijk zichtbaar is waar kansen en knelpunten liggen ten aanzien van gezondheid. Dit maakt een transparante keuze mogelijk bij de afweging van alternatieven voor beleidsplannen. Een plan wint hiermee aan kwaliteit en draagt zo bij aan de gezonde inrichting van de gemeente. Ook kan men hiermee latere, voorzienbare problemen voorkomen, wat veel geld kan besparen. Daarnaast kan de gemeente hiermee invulling geven aan haar wettelijke verplichting bij bestuurlijke besluitvorming3 4 te waken over de gezondheid van haar burgers. Tenslotte, kan het rapport gebruikt worden in de communicatie met burgers en andere belanghebbenden.

Een goede communicatie met de burgers heeft voor de gemeente vele voordelen. Burgers zijn veelal hoger opgeleid, mondiger, weten de weg in de wetgeving, kennen hun omgeving, en kennende mogelijkheden om invloed uit te oefenen op hun directe leefomgeving, buurt, wijk, stad, regio en op landelijk niveau. We wijzen met klem op de burgerparticipatie omdat we in artikelen van de ombudsman lezen dat menig politicus en ambtenaar moeite heeft met de toenemende invloed van de burgers. Dat is onterecht want politici en ambtenaren kunnen burgers zien als bondgenoot en gebruik maken van hun ervaringsdeskundigheid met als resultaat betere keuzes en een breder draagvlak voor de plannen. Voor een GES is betrouwbare fijnmazige informatie van burgers welkom.
Voorbeelden van een GES.
GES – scores voor de milieugezondheidskwaliteit
Voor het tekenen van contouren op een kaart wordt gebruik gemaakt van kleurzones die aan de GES scores gekoppeld zijn. De GES score kent 8 niveaus van gezondheidskwaliteit: 0 zeer goed ( kleur: groen); 1 goed; 2 redelijk (geel); 3 vrij matig; 4 matig (oranje); 5 zeer matig; 6 onvoldoende (rood); 7 ruim onvoldoende; 8 zeer onvoldoende. De kleur groen van score 0 betekent dat de gezondheidskwaliteit zeer goed is in dit gebied na uitvoering van de voorgenomen planologische ingreep. Zie voorbeelden voor geluid Kaart-1 en 2.

 

 

Kaart-1 De milieugezondheidskwaliteit ten gevolge van industriegeluid ten noorden van Pernis, uit Gezondheid en milieu in Pernis.

 

 

 

Kaart-2. Kaart met GES scores voor geluid, pagina 11 uit brief Minister Eurlings.

 

Bij een GES hoort ook de interpretatie van de gegevens door de GGD zoals: Informatie over hoeveel mensen er wonen er in de zones met score 6, 7 en 8; hoeveel kinderen er betrokken zijn; of er ongerustheid is; en wat de ziektelast daar is.

 

Het nut van een GES.
1. GES is een werkwijze die mensen uit verschillende sectoren bijeen brengt. Het zet de gezondheid hoger op de agenda en kan zo het startpunt zijn van integraal gezondheidsbeleid.
2. GES is een goede manier om verschillende actoren bij de beleidsvorming te betrekken, zoals beleidsmakers, professionals, belanghebbenden, burgers en Gemeentelijke- of Provinciale diensten voor gezondheid, milieu, verkeer en planologie.
3. Met een GES kijkt men niet alleen naar gezondheidseffecten op de hele populatie, maar ook naar de verdeling van die effecten over verschillende groepen mensen, zoals mannen en vrouwen, leeftijdsgroepen, etnische groepen en groepen met een verschillende sociaaleconomische status.
4. GES maakt beleid rationeel; ze voorziet beleidsmakers en ontwerpers van programma’s en projecten van aanbevelingen die op deugdelijke informatie gestoeld zijn.
5. GES helpt bij het vormgeven van gemeentelijk gezondheidsbeleid door kansen voor gezondheidsbevordering en/of –bescherming op te sporen. Als GES structureel wordt toegepast, is ze op zichzelf een vorm van integraal gezondheidsbeleid.

 

Praktijkervaringen met een GES.
A. De GGD Zuid Holland heeft voor de Gemeente Dordrecht in september 2007 een GES gemaakt voor Dordt-West5. Doel: inzicht geven in de milieugezondheidskundige situatie, teneinde in de uitwerking van nieuwbouw-, herstructurerings- en verkeerscirculatieplannen rekening te kunnen houden met de invloed van milieubelasting op de gezondheid. GES is ook een goede basis voor de communicatie met de bewoners.
B. De GGD Zuid Holland heeft voor de Gemeente Dordrecht in september 2007 een GES gemaakt voor het plangebied Smitsweg6. Doel: De gemeente en burgers de kans geven in dit stedenbouwkundig plan maatregelen te treffen om de schade van milieubelasting voor de gezondheid te beperken.
C. De GGD Rotterdam-Rijnmond is betrokken bij de herziening van het bestemmingsplan van Pernis7. In dit rapport komt de GGD tot een advies op basis van een GES, de Gezondheidsenquête, een bewonersenquête en het klachtenoverzicht van de milieudienst.
D. Provincie Utrecht is al bezig om met GES de omvang (aantal personen) en de ernst (hoogte blootstelling) in kaart te brengen van de milieu- en gezondheidsproblemen in de provincie. In 2004 is een gezondheidskundige rangschikking gemaakt van de milieu- en gezondheidsproblemen. Hierbij is uit alle rijks- en provinciale bronnen en ook enkele gemeentelijke bronnen geput. Voor de stad Utrecht betekent het dat de rijkswegen, de provinciale wegen, doorgaande gemeentelijke wegen (alleen voor geluid van Noordelijke Rondweg, Waterlinieweg), de grote geurbronnen (mengvoer, koffie), risicobedrijven, het spoor, Amsterdam Rijnkanaal in beeld zijn gebracht. Gemeentelijke wegen ontbreken nog. De Provincie Utrecht is actief bij het bepalen van de milieuproblemen met (potentiële) gezondheidseffecten die de meeste aandacht verdienen8 9.
E. Provincie Utrecht heeft voor de Ring Utrecht met GES de verschillende blootstellingklassen gedefinieerd. Hieruit bleek, dat binnen 300 m van de rijkswegen de grenswaarden geluid en lucht overschreden werden (geluid 65 dB en NO2/fijnstof 40 µg/m3). Op 1000 m afstand waren geluid en lucht weer ongeveer op achtergrondniveau (50 – 55 dB en circa <30 µg/m3). Fijn stof is minder een probleem dan NO2. Voor de verschillende varianten zijn het aantal woningen binnen 300 en binnen 1000 meter op de kaart aangegeven. Op basis daarvan zijn bepaalde varianten afgevallen.
F. Alle Provincies hebben in een Inter Provinciaal Overleg project de GES-methode toegepast om een gezondheidskundige rangschikking te maken. Hiervoor zijn de gegevens van Utrecht in 2007 geactualiseerd.

 

We hebben kunnen lezen dat in al deze situaties ervaringen zijn opgedaan met de GES, waarbij aandacht is geschonken aan de communicatie met de burgers. We hebben gezien dat de GGD een actieve rol is toebedeeld.

 

Wat doet Utrecht?
In de Gemeente Utrecht wordt nog niet gewerkt met een GES. Wellicht zijn er politieke redenen om geen GES te laten maken voor bv het ALU, het plangebied Hoog Catharijne, de Spoorlaan of de Noordelijke Rondweg. Voor het ALU zou het goed zijn om de woningen binnen bepaalde contouren op de kaart aan te geven en te tellen. Voor Leidsche Rijn, het Utrecht Centrum Project en Rijnenburg zou een GES de invloed van verkeer op ruimtebeslag en leefbaarheid kunnen geven. Zo kun je varianten met elkaar vergelijken en betere keuzes maken.

 

Wat doet onze GGD?
We weten dat de zorg voor de gezondheid vanwege de lucht- en geluidkwaliteit jaren geleden is wegbezuinigd bij de GGD. De communicatie over de luchtkwaliteit wordt door de Utrechtse Milieudienst gedaan op basis van berekening van de te verwachten automobiliteit en berekening of de EU normen voor luchtkwaliteit in de toekomst gehaald zullen worden. Hierdoor krijgt het volksgezondheidsaspect niet die plaats in de planvorming die het verdient. De GGD publiceert wel antwoorden van de bevolking op de vraag hoe zij hun eigen gezondheid beoordelen. Maar daarbij tekenen wij aan dat de bevolking niet tot onvoldoende wordt voorgelicht over de gezondheidsrisico’s die ze loopt bij gemeentelijke projecten.

 

Wat zou de GGD kunnen doen?
Zoals hierboven is betoogd zou de GGD met een GES de gezondheidskundige rangschikking kunnen maken voor belangrijke planologische ingrepen. Het gaat daarbij ook om interpretatie van de gegevens.
Voor het stellen van prioriteiten voor het beleid zijn meer aspecten dan gezondheid van belang:
Om welke effecten gaat het?
zijn er kinderen bij betrokken?
is er ongerustheid? welke maatregelen zijn er te nemen?
hoe effectief zijn die en hoe veel kosten die?
zijn er nog meer voordelen aan die maatregelen?
Belangrijk is ook onderzoek naar en publicatie over de ziektelast in de buurten, eigen geluid- en luchtmetingen en samenwerking met instituten. Het is niet voldoende om aan de EU normen te voldoen omdat die normen op economische leest zijn geschoeid, wat wij al eerder schreven. Het doel moet zijn een gezonde situatie te creëren en ongezonde situaties te voorkomen.

 

Je zou kunnen denken dat het wel in orde komt omdat de auto steeds schoner wordt door het bronbeleid van de overheid. Dit blijkt niet te kloppen10, sinds 2000 is de lucht niet schoner geworden. We merken op dat over dit gegeven de burgers onvoldoende worden ingelicht. Men spreekt wel over het schoner worden van de lucht maar vertelt er niet bij dat daarvan sinds 2000 geen sprake meer is.

 

Belangrijke taken van de GGD.
Met betrekking tot luchtvervuiling zijn enkele belangrijke taken van de GGD:
§ het beantwoorden van vragen uit de bevolking
§ het signaleren van ongewenste situaties
§ voorlichting geven over het gewenste gedrag
§ het doen van onderzoek naar effecten van de maatregelen.
Voorbeeld voor de Utrechtse GGD.
De Amsterdamse GGD is actief en onafhankelijk op het gebied van luchtkwaliteit bij haar communicatie met bewoners en bij haar adviezen aan het college. Daarom is de Amsterdamse GGD als tweedelijns adviseur regelmatig betrokken bij de Utrechtse GGD. VROM is, in het kader van de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) projecten, intensief betrokken bij het Utrechtse ALU plan. Op basis van dat plan heeft de EU uitstel verleend aan Utrecht zodat pas later aan de luchtnormen hoeft te worden voldoen. Wij tekenen daarbij aan dat dit ten koste van de volksgezondheid gaat. De Provincie Utrecht is actief bij het bepalen van de gezondheidskwaliteit. Wij vinden dat de Utrechtse GGD daarop moet inspelen.

 

Positie en adviezen van GGD.
De Utrechtse GGD zou het college het advies kunnen geven om het besluit van Amsterdam over te nemen:
Wij staan geen nieuwe gezondheidsgevoelige bebouwing binnen 300 m van een rijksweg toe, evenals binnen 50 m van een Provinciale weg en langs lintbebouwing van gemeentelijke wegen (denk aan ziekenhuizen, verzorgingshuizen en scholen)“. De Amsterdamse GGD zegt er wel bij dat dit besluit ook zou moeten gelden voor bestaande en nieuw te bouwen woningen maar dat dit nu maatschappelijk en financieel nog niet haalbaar is.
De Utrechtse GGD zou een prominentere rol moeten krijgen bij de communicatie met bewoners, bezoekers en bedrijven over de gevolgen van autoverkeer voor de gezondheid van kinderen en ouderen. De GGD bevordert het draagvlak voor meer fietsen en minder autorijden. De GG&GD doet eigen onderzoek naar het effect van planologische maatregelen door middel van lucht- en geluidmetingen en samenwerking met instituten. Om goed te kunnen werken moet de GGD onafhankelijk zijn van beleidsmakers en van andere Gemeentelijke diensten. Een onafhankelijk advies hoeft geen bedreiging te zijn voor de bestuurders, het is juist een kans. Planologische maatregelen worden dan effectiever.

 

Afsluiting.
In het collegeprogramma van 2004 – 2008 stond dat de GGD Utrecht een GES zou maken bij de relevante Ruimtelijk Ordeningsplannen. Tot nu toe is dat niet gebeurd. Het nieuwe college krijgt een nieuwe kans om de zorgtaken invulling te geven met een nota lokaal gezondheidsbeleid. In een volgend artikel gaan we in op deskundigheid die aanwezig is onder de Utrechtse instituten, bedrijven en burgerij. Het zou goed zijn als de nieuwe Gemeenteraad, zeker nu zich een omslag aftekent naar een duurzamere mobiliteit, meer met GES gaat werken en de burgers betrekt bij de afwegingen die gemaakt moeten worden.

 

Joop de Bruin / Richard Kres

 

[1] Natura 2000 en Gezondheid in planstudies, 10 juli 2009, brief Minister V&W ir. Camiel Eurlings aan de voorzitter van de Tweede Kamer
[2] Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu 2006
[3] Wet publieke gezondheid
[4] Volgens de Wet publieke gezondheid (Wpg) dienen alle gemeenten de gezondheidsdienst (GGD) in hun regio in staat te stellen een aantal regionale zorgtaken uit te voeren; één daarvan is de medisch milieukundige taak. Deze bestaat volgens de wet in elk geval uit het: signaleren van ongewenste situaties; adviseren over risico’s, in het bijzonder bij rampen of dreiging van rampen; beantwoorden van vragen uit de bevolking; geven van voorlichting; doen van onderzoek. Gemeenten dienen in een vierjaarlijkse nota lokaal gezondheidsbeleid aan te geven hoe ze aan hun zorgtaken invulling geven. Daarnaast kan de gemeente hiermee invulling geven aan de verplichting op basis van de Wet om te waken over de gezondheidsaspecten van bestuurlijke beslissingen.
[5] Gezondheids Effect Screening plangebied Dort-West te Dordrecht, september 2007
[6] Gezondheids Effect Screening plangebied Smitsweg te Dordrecht, september 2007
[7] Gezondheid en milieu in Pernis, GGD Rotterdam-Rijnmond, april 2007
[8] Project 0602 GMIS uit Provinciale IPO Strategische Milieu Agenda 2006
[9] Jaarverslag PRISMA 2008 Interprovinciale Milieuprojecten
[10] Korte-termijn trend NO2 en PM10 concentraties op straatstations van het LML, RIVM Wesseling en Beijk

 

Reacties 

#4 J de Bruin, R Kres 2 2010-12-08 09:25

deel 2 van 2
Voor de Planstudie Ring Utrecht heeft de wethouder op 5 november 2010 van de raad de opdracht meegekregen om met het Rijk en de Provincie het brede afwegingskaderu it de Tracé wet, de ladder van Verdaas, toe te passen. Onderdeel van het onderzoek wordt een brede Maatschappelijk e Kosten-batenanalyse (MKBA). De groep van ‘de Kracht van Utrecht (KvU)’ maakt zich sterk voor hetgeen uw ambities zijn en de groep is in goed overleg met de gemeente over de Planstudie Ring Utrecht. In verband met de invloed op de gezondheid van de mobiliteitsplan nen is de volgende vraag die de heer Joop de Bruin gesteld heeft relevant: “beschikt de GG en GD over een GES voor de Stolberglaan?” Uw antwoordde daarop (email 9 september 2010, Harrie Urlings): dat het niet nodig is een GES te maken omdat er geen handelingspersp ectief is en omdat een GES geen extra informatie oplevert ten opzichte van bestaande geluidskaarten en luchtkwaliteitd ata. Einde citaat. Misschien ten overvloede verwijzen wij u naar ons artikel ‘Gezondheidseff ectschatting en de GGD’ (https://www.stemmeninutrecht.nl/milieuengezondheid/gezondheidseffectschatting ). Want volgens ons is er wel degelijk handelingspersp ectief en niet alleen vanwege het ALU. Ook gezien de planologische ingegrepen rond het Herculesplein en het Defensieterrein Kromhoutkazerne en voor heel Utrecht gezien de Planstudie Ring Utrecht is er relevant handelingspersp ectief.
Vraag 7). Bent u van plan aan te gegeven wat de ziektelast is voor de omwonenden en geeft u de ontbrekende informatie die nodig is voor de bevolking om de juiste keuzes te maken inzake belangrijke planologische handelingspersp ectieven?Uw antwoord met belangstelling tegemoet ziend,

Hoogachtend,
J. de Bruin
R. J. Kres
Stichting Utrechtse Burgers, secretariaat Aurorastraat 16, 3581 LV Utrecht.
einde deel 2 van 2

Quoting

#3 J de Bruin, R Kres 1 2010-12-08 09:24

deel 1 van 2
Utrecht, 7 december 2010
Aan de Burgemeester en Wethouders van Utrecht, Persoonlijke website Burgemeester, http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=13491Geachte college,

Als reactie op uw schrijven van 10 juni 2010, kenmerk 10.048776 met als onderwerp luchtkwaliteit willen wij u mede namens de Stichting Utrechtse Burgers dank zeggen. Onze excuses voor de late reactie op uw schrijven. Door omstandigheden hebben wij niet eerder kunnen reageren. Desalniettemin stellen wij het op prijs als u deze reactie beantwoordt.
We zijn verheugd te kunnen opmerken dat de goede voorlichting aan de burgers over luchtkwaliteit duidelijk is toegenomen en dat gebruik is gemaakt van de expertise van de GGD Amsterdam. U schrijft: Met een integrale en gedetailleerde benadering van de milieuaspecten in het Utrechts Planproces hebben wij al een goed middel in handen om een zorgvuldig beeld neer te zetten.
Vraag 1) Waaruit bestaat de gezondheidskund ige advisering van de GGD aan de dienst Stadsontwikkeli ng? Is die advisering openbaar en waar kunnen wij de vigerende adviezen inzien?
U geeft uw bijgestelde ambities aan en voorts dat u het Actieplan luchtkwaliteit hierop aangepast. Dat ingezet wordt op minder groei van automobiliteit binnen de stadsgrenzen. U denkt dit te bereiken door het stimuleren van en investeren in gebruik van OV en fiets in de stad. Hierdoor hoopt u dat de groei van automobiliteit in 2030 met minimaal de helft vermindert. Wij juichen deze inzet toe.
Vraag 2) Hoe monitort u (de groei van) de automobiliteit en op welke wijze en met wat voor frequentie publiceert u de gegevens van de monitoring? Op welke wijze vindt de nulmeting plaats en indien deze al zou hebben plaatsgevonden, onder welke publicatienaam en waar zijn de resultaten daarvan verkrijgbaar?
Vraag 3) Hoe betrekt u de burgers bij het verwezenlijken van uw doel om de automobiliteit in te perken?
Vraag 4) Wij zijn verheugd dat u de EU luchtnormen als minimum ziet en wij verwachten dan ook dat dit zal blijken uit de monitoring van de luchtkwaliteit. Mogen wij er daarom vanuit gaan dat u de verkeersdruk niet uitsmeert over de wijken om op die manier toch onder de EU norm voor luchtvervuiling uit te willen komen?
Vraag 5) Hoe ziet uw benadering van het planproces eruit t.a.v. vroegtijdig beoordelen van gezondheidsrisi co’s bij bestuurlijke besluitvorming? En is in dit proces ook het vroegtijdig betrekken van de belanghebbende burgers opgenomen? Hoe ziet dat eruit?
Vraag 6) Gaat de gemeente voor het te verbeteren ALU ook de gezondheidseffe cten, de ziektelast met de aantallen blootgestelden, in kaart brengen ten opzichte van autonome groei van het autoverkeer?
ga naar deel 2 van 2

Quoting

#2 b en w 2010-07-09 11:54

Aan: Dhr. R. Kres Aurorastraat 16 3581 LV Utrecht
Behandeld door Martijn Posthumus.
Doorkiesnummer 030 – 2863307.
Uw brief van 28 april 2010 (mail).
Datum 10 juni 2010.
Ons kenmerk 10.048776.
Onderwerp Luchtkwaliteit.Geachte heer Kres,
Op 28 april 2010 heeft wethouder Everhardt een e-mail van u ontvangen, voorzien van bijlagen met artikelen over gezondheid. Dezelfde artikelen heeft u ook bij de GG&GD onder de aandacht gebracht en u heeft gevraagd om een reactie. Daarnaast brengt u de rol van de GG&GD ter sprake in uw e-mail.

In deze brief geven wij aan hoe wij als college de komende jaren inzetten op de gezondheid van onze inwoners.

Luchtkwaliteits normen
In het college programma 2010-2014 zijn de bijgestelde ambities van het nieuwe college betreffende een gezonde leefomgeving voor Utrechters vastgelegd en het Actieplan Luchtkwaliteit wordt op de bijgestelde ambities aangepast. We zetten onder andere in op minder groei van de automobiliteit binnen de stadsgrenzen en daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan een verdere verbetering van de luchtkwaliteit. De groei van de automobiliteit moet in 2030 met minimaal de helft verminderd zijn, onder meer door het stimuleren van en te investeren in gebruik van OV en fiets in de stad.
Het hanteren van WHO-normen voor luchtkwaliteit in een klein gedeelte van een land/gebied zal niet leiden tot een structurele verbetering op die plek, als de normen niet ook in een veel groter gebied gehanteerd worden. De WHO-normen voor luchtkwaliteit worden op dit moment in vrijwel heel Nederland niet gehaald. Dat heeft dermate veel invloed op de lokale situatie dat gemeentelijk beleid om andere normen te hanteren niet het gewenste effect zal hebben. Dit kan alleen op een effectieve manier door middel van Europees luchtkwaliteits beleid. De EU-Iuchtkwaliteits normen worden door ons als een minimum gezien; we streven daarom naar een betere luchtkwaliteit.

Gezondheidseffe ctscreening
Eén van de artikelen gaat over gezondheidseffe ctscreening (GES). Het is een middel om het gezondheidseffe ct van een bepaalde milieubelasting , bijvoorbeeld luchtverontrein iging, te visualiseren. Het GES is geen doel op zich. Het college stelt zich een gezonde leefomgeving voor alle Utrechters ten doel. Met een integrale en gedetailleerde benadering van de milieuaspecten in het Utrechts Planproces hebben we al een goed middel in handen om een zorgvuldig beeld neer te zetten.

Samenwerking
GG&GD en Stadsontwikkeli ng, de twee diensten van de gemeente die met de relatie tussen luchtkwaliteit en gezondheid van de inwoners te maken hebben, zijn samen bezig om gezondheidskund ige advisering van de GG&GD aan Stadsontwikkeli ng te versterken.

Deze verstevigde samenwerking, ten behoeve van vroegtijdige beoordeling van gezondheidsrisi co’s bij bestuurlijke besluitvorming, is vorig jaar al ingezet en de gemaakte afspraken worden verankerd en gewaarborgd in de werkprocedures.

Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Utrecht,

De secretaris, De burgemeester,
was getekend, was getekend

Quoting

#1 joop de Bruin 2010-05-06 09:51

Dit artikel is onder de aandacht gebracht van de GGD en de verantwoordelij ke wethouder.
Hun reacties zullen t.z.t. bekend worden gemaakt.

Quoting

Plaats reactie

 

3333 symbolen

Vernieuwen

Gemeenteraadsverkiezingen in een participatiesamenleving: voorstel om burgers meer invloed te geven op het bestuur van de stad

dinsdag, 15 oktober 2013 10:24
Gemeenteraadsverkiezingen in een participatiesamenleving:
voorstel om burgers meer invloed te geven op het bestuur van de stad

Met de verkiezingen voor de deur leek het ons goed om in deze tijd, waarin de noodzaak van burgerparticipatie zelfs de troonrede haalt, na te gaan of de invloed van de burger op het bestuur van de stad groter kan worden dan de beperkte mogelijkheden die het bestuur tot op heden toestaat.

 

Op dit moment bestaat de merkwaardige gewoonte om direct na de verkiezingsuitslag een ambtelijk document te publiceren, de “Staat van de stad”. Dit stuk beschrijft de inrichting en het gebruik van de publieke ruimte, de vormgeving van de infrastructuur, de financiële middelen en de inrichting van de gemeentelijke organisatie. De gedachte erachter kan zijn dat kersvers gekozen raadslieden en wethouders zo een leidraad hebben voor de richting van hun beleid voor de komende 4 jaren. Burgers hebben echter geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van dit belangrijke document, waarin de beleidslijnen voor de komende 4 jaren uitgezet zijn, want het verschijnt pas na de uitslag van de verkiezingen. Als het nieuw aangetreden college en de gemeenteraad zich te veel laten leiden door dit beleidsdocument van de ambtelijke top, is de kans groot dat de “Staat van de stad” leidt tot een “Staat in de stad”, waarbij vooral het ambtelijk apparaat als ‘vierde macht’ bepaalt wat er in de stad gebeurt.

 

Daarom stellen wij voor om het stuk “de Staat van de stad” ruim vóór de verkiezingen, voor te leggen aan de burgers van de stad. Dit gebeurt dan door prominente publicatie op de gemeentelijke website en in openbare gebouwen en bibliotheken waarvan via een huis-aan-huis-vouwblad mededeling wordt gedaan. Burgers krijgen gedurende een paar weken de gelegenheid om op het document te reageren door middel van beschikbare antwoordformulieren. Het antwoordformulier bevat een aantal vragen, maar geprecodeerde antwoorden of hermetisch gesloten vraagstellingen ontbreken. De reacties worden samengevat en gepubliceerd en het ruwe materiaal blijft (geanonimiseerd) beschikbaar voor controle.

 

De respons van de burgers in dit proces wordt begeleid door een extern bureau, dat de uitslag rubriceert en samenvat in heldere bewoordingen en zo ontstaat een ”Staat voor de stad”. Deze wordt aangeboden aan de lokale politieke partijen, die dan in hun verkiezingsteksten aan kunnen geven hoe zij tegenover de nieuwe ‘Staat voor de stad’ alsook tegenover de ambtelijke “Staat van de stad” staan. Zo kunnen zij gemotiveerd aangeven in welke richting het roer in Utrecht om moet.

 

Burgers hebben zo, meer dan met de gebruikelijke verkiezingsteksten, wat om te kiezen en aantredende raadsleden weten zo beter wat er bij betrokken burgers leeft.

 

Deze nieuwe procedure zou al voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 doorlopen kunnen worden.

 

Utrecht, 14 oktober 2013

Stichting Utrechtse Burgers

www.stemmeninutrecht.nl

info@stemmeninutrecht.nl Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien.

 

Reacties 

#1 Martin de Bruijn 2013-10-22 19:26

In uw mail koppelt de URL abusievelijk niet met de website maar met het e-mailadres.

Ik ondersteun uw actie, maar ben uitermate pessimistisch over het uiteindelijke resultaat. In Nederland, en dus ook in Utrecht, is de politiek al sinds lange tijd in handen van een gesloten kliek van onderling uitwisselbare regenten, politici en ambtenaren, en doen verkiezingen er helemaal niet toe. Ik ben dus erg bang dat het allemaal tijdverspilling is.

Quoting

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering

woensdag, 07 april 2010 12:55

Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering

Sinds 1 oktober 2009 heeft de Universiteit Utrecht een leerstoel Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering.

Het gaat daarbij om “onderling samenhangende veranderingsprocessen op wereldschaal, onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen op regionale schaal en om de culturele kant van het duurzaamheidvraagstuk”. Aldus de website van de subfaculteit Geowetenschappen waar deze leerstoel is ondergebracht.

Het achterliggende idee is dat de samenleving zoals deze zich nu op wereldniveau ontwikkelt de draagkracht van onze planeet te boven gaat, en dat het dringend noodzakelijk is te werken aan een andere ontwikkeling, die duurzaam is. Het is daarbij snel duidelijk dat de ontwikkeling van een duurzame maatschappijvorm vraagt om een andere economische basis: terughoudendheid met het verbruik van schaarse grondstoffen, zuiniger omgaan met energie, streven naar een betere verdeling van welvaart over de wereldbevolking. Dit alles is zo complex en ingrijpend dat er nog geen zicht is op een draaiboek om die nieuwe basis voor de samenleving vorm te geven.

Het is niet voor niets dat de wetenschappers het begrip duurzaamheid gekoppeld hebben aan een maatschappelijke verandering die daarvoor noodzakelijk is.
Een van de conclusies die de wetenschappers op dit gebied hebben getrokken is: het is onverantwoord de economische ontwikkeling te baseren op voortdurende groei. Groei is populair en velen profiteren van de voordelen die met groei samenhangen, maar we lopen tegen grenzen aan waarbij de nadelen de overhand krijgen. De groei van het autoverkeer, bijvoorbeeld, leidt tot steeds slechter wordende luchtkwaliteit, terugkerende files én verstopping van binnensteden en zelfs snelwegen.

Laten we het voorbeeld van het autoverkeer wat nader bekijken.
Het is heel moeilijk om het beleid omgebogen te krijgen: er zijn te sterke economische belangen die de groei van het autoverkeer in stand houden en het ziet ernaar uit dat er rampen moeten gebeuren alvorens er een draagvlak zal ontstaan om de ontwikkeling wezenlijk anders te laten verlopen.
Wijzere mensen wachten niet af tot zich een ramp voordoet maar zoeken naar mogelijkheden om rampen te voorkomen.

Nu zijn er nogal wat beleidsmakers die zich bekwamen in afleidingsmanoeuvres of drogredenen. Een bij hen veel gehoorde stelling is, dat de slechte luchtkwaliteit het grootste probleem is dat door het autoverkeer wordt veroorzaakt en dat technologische vernieuwingen dat probleem wel zullen oplossen.

Daarbij wordt de indruk gewekt dat de andere problemen zoals ruimtebeslag, verkeersonveiligheid en geluidhinder er minder toe doen en dus vooralsnog niet aan de orde zijn.
Ter onderbouwing van de verwachtingen die men heeft wijst men er graag op dat de luchtkwaliteit in de binnensteden, bijvoorbeeld in Utrecht, de laatste tijd door technologische verbetering en scherpere wetgeving veel beter geworden is.
Dat is echter maar ten dele waar: de luchtkwaliteit is sinds de zestiger jaren inderdaad verbeterd, maar de jaarlijkse verbetering is tien jaar geleden tot stilstand gekomen1. De groei van het autoverkeer doet de verbetering geheel teniet.

Artsen nemen in hun praktijk waar dat een toenemend aantal mensen te maken krijgt met kwalen die het gevolg zijn van de slechte luchtkwaliteit in de steden en in de nabijheid van autowegen. Er is in Utrecht echter tot nu toe niet een duidelijk signaal uitgegaan van de artsen, de GGD’s of het ministerie van VWS dat hier sprake is van een groot probleem op het gebied van de volksgezondheid.

Hoe zou je de aantallen auto’s kunnen terugdringen? Het antwoord hierop is al wel uitgewerkt: de vervoersbehoefte verminderen door wonen en werken dichter bij elkaar te brengen en het onvermijdelijke vervoer zoveel mogelijk afwikkelen met betere alternatieven, zoals de fiets en efficiënt openbaar vervoer. Dat vraagt om een flinke beleidsomslag in deze: terugdringen van de automobiliteit, en niet het OV pas ruimte geven als aan de vervoersbehoefte van de automobilisten is voldaan.

Concreet: in en rond Utrecht zijn plannen in ontwikkeling om de doorstroming van het autoverkeer te verbeteren, waarbij de zogeheten autonome groei van dat verkeer uitgangspunt is. Alsof het een natuurverschijnsel betreft. Men beschouwt die ‘autonome groei’ als iets dat beleidsmatig niet beïnvloedbaar is, en dus de ruimte moet krijgen. De meest in het oog lopende plannen zijn: de fly-over op het 24-Oktoberplein, de nieuwe Spoorlaan met de tunnel ter plaatse van de St. Josephlaan, die de aanvoer moet verzorgen voor de nieuwe parkeergarages in het stationsgebied en de verbreding van de A27 door Amelisweerd tot 14 rijstroken. Er zijn weliswaar ook plannen voor verbetering van het OV, maar daarop wordt onvoldoende sterk ingezet om de mobiliteitsbehoefte op te vangen.
En dat terwijl er een degelijk, onderbouwd plan ligt in ‘de Kracht van Utrecht’2, om deze wegenaanleg achterwege te laten en de miljarden te gebruiken om op een meer geloofwaardige manier duurzaam OV te ontwikkelen.

Herman Wijffels, die de eerder genoemde leerstoel bezet, verwoordt de fase waarin ons economisch systeem zich bevindt, als volgt:
“De systeemtheorie leert dat elk systeem een incubatietijd heeft, een tijd van bloei en een tijd van verval. In die laatste periode worden de ideeën die het systeem groot hebben gemaakt, steeds verder geperverteerd. Dat is met ons huidige economische systeem gebeurd. Maar de onvermijdelijke bifurcatie komt eraan: proberen we het oude systeem vol te houden of proberen we ons voor te bereiden op iets nieuws? Op dat punt bevinden we ons nu. Het wordt tijd om nieuwe basiswaarden en een nieuwe moraal te formuleren. Een nieuwe fase in het beschavingsproces”3.
“Als je ziet dat het systeem vastloopt, kan je hardnekkig vasthouden aan de oude ideeën. En de andere optie is: ontwikkel een set nieuwe ideeën. We staan voor de keus.
De bestuurlijke elite houdt vast aan het bestaande, en het politieke veld wordt gedomineerd door nostalgische tendenzen. Verandering moet dus van onderaf komen”.4
Maar als aan Wijffels gevraagd wordt wat hij van deze wegenbouwprojecten vindt, dan blijkt hij in te stemmen met de groei van het autoverkeer.Als we de verwachte groei van de verkeersstromen niet accommoderen dan staat de zaak voortdurend vast en dat willen de bestuurders ook niet, zo zei hij bij de laatste lezing.

Van iemand met de genoemde inzichten, daarbij hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijke Verandering, mag meer verwacht worden dan deze berusting.

Theo Haffmans

 

1 Korte-termijn trend in NO2 en PM10 concentraties op straatstations van het LML

2 Rapport ‘De kracht van Utrecht’

3Lezing Radboud Universiteit – 27 oktober 2009

4Lezing Studium Generale Utrecht – 30 maart 2010

 

Reacties 

#1 Jan 2010-12-08 16:40

Wat was nu de reactie van Herman Wijffels op deze oproep?

Het is inmiddels 8 december 2010 en Herman spreekt morgen weer in de Aula over hetzelfde onderwerp: 9 december, 20 uur, Komt allen en spreek Herman aan.

Jan

Quoting

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

De referendumverordening

zondag, 07 februari 2010 21:56

De referendumverordening

De gemeente Utrecht kent een raadplegend en raadgevend referendum.
Tot een raadplegend referendum besluit de gemeenteraad als de raad moeite heeft zelf een standpunt te bepalen. Een raadgevend referendum komt voort uit het initiatief van burgers die een raadsbesluit verwerpen. Dit artikel gaat over de procedure die hoort bij het raadgevend referendum.

Het organiseren van een referendum is duur en ingewikkeld, bovendien doorkruist het de verantwoordelijkheden binnen het gemeentebestuur zoals die staatsrechtelijk zijn vastgelegd.
Vandaar ook dat de verordening een lange lijst bevat van situaties waarin een referendum is uitgesloten.
De verordening noemt in een limitatieve opsomming zestien uitzonderingsgronden; een verzoek tot het houden van een referendum mag de raad bijvoorbeeld niet weigeren vanwege de hoge kosten, want die uitzonderingsgrond staat niet in opsomming. Is geen van deze gronden van toepassing, dan kan het gevraagde referendum dus wel worden gehouden.
Voorwaarde is ook dat het referendum de steun heeft van een vele burgers. Voor de eerste aanvraag is de steun vereist van tenminste 0,133% van alle kiesgerechtigde inwoners, wat neerkomt op ongeveer 300. In latere stadia wordt een veel bredere ondersteuning verlangd: uiteindelijk moeten er bijna 7000 handtekeningen worden verzameld.
Dit alles uiteraard om te voorkomen dat bij het minste of geringste het zware middel van referendum wordt gebruikt.
In 2004 is een eerste poging gedaan om een referendum gehouden te krijgen. De aanvragers vermoedden dat de bevolking in meerderheid de parkeergarage aan het Lucasbolwerk liever niet dan wel gebouwd zag worden en wilden dat via een referendum vaststellen.
De raad moet toetsen of de aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Het is te verwachten dat veel raadsleden dan naarstig zullen zoeken naar redenen om het referendum af te keuren; immers het referendum zou het gemeentebeleid kunnen doorkruisen, en dat zien de meesten van de raadsleden niet graag. De raad beriep zich toen op de weigeringsgrond:

besluiten welke naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen beslissing waarover een referendum is gehouden of had kunnen worden gehouden;

Dit komt erop neer dat men stelde: het besluit tot de bouw van deze parkeergarage is een rechtstreeks gevolg van een twee jaar tevoren genomen principebesluit, en daarover had destijds een referendum kunnen worden aangevraagd.
Jammer dan. De aanvragers vochten juridisch dit besluit aan tot in hoogste instantie omdat er veel tegenin te brengen was. Zo was het eerdere besluit helemaal niet als zodanig aangekondigd en gepubliceerd. Maar de Raad van State stelde de gemeenteraad in het gelijk: als het eerdere besluit destijds dan al niet bekend was, dan had toch het verzoek tot het houden van een referendum moeten plaatsvinden zodra bleek dat de gemeente het wel zo bedoeld had. De weigeringsgrond was dus wel degelijk van toepassing want de aanvraag was toch te laat ingediend.
In 2009 werd weer gepoogd gedaan een referendum te laten houden. Deze keer betrof het de vaststelling van het ALU 2009: een plan met als doel op termijn de luchtkwaliteit in de stad aan de wettelijke normen te laten voldoen. Dit te bereiken op een manier die vatbaar was voor kritiek; volgens de indieners van het referendumverzoek zou dat doel op andere wijze bereikt moeten worden.
Deze keer kon de gemeenteraad geen geloofwaardige uitzonderingsgrond aanwijzen, maar de meeste raadsleden vonden dat niet zo’n probleem: er stond immers dat het referendum kan worden gehouden, als er geen uitzonderingsgrond van toepassing is. Welnu, dan kon men ook besluiten dat het niet kan worden gehouden.
Een merkwaardige logica van de raad: als de lijst uitzonderingsgronden gepasseerd kan worden, dan kan dus een raadgevend referendum alleen plaatsvinden als het de raad goed uitkomt. Wat is dan de zin van zo’n lijst? En waar zijn dan al die handtekeningen voor nodig?

De initiatiefnemers hebben het niet opgebracht om deze gang van zaken voor de rechter te brengen. Maar voor de burgers is het inmiddels wel duidelijk: als de raad een referendumvoorstel uit de bevolking niet ziet zitten, dan gaat het gewoon niet door. Op deze manier toegepast heeft de referendumverordening geen enkele zin. 

Theo Haffmans

 

 

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

Citymarketing Utrecht op drift

zaterdag, 22 oktober 2011 13:34
Citymarketing Utrecht op drift

Tot dusver heeft Utrecht door middel van zijn citymarketing aan het publiek een grote waaier aan gezichten getoond (evenementen- en festivalstad, stad-waarin-alles-mag, museumstad, kennisstad, monumentenstad, cultuurstad, sportstad, enz.)  Voor het overgrote deel hebben deze profielen van doen met ongeveer 2 vierkante kilometer van de stad, de fysieke ruimte waarbuiten het merendeel van de toeristen niet komt.

De wirwar van profielen geeft een verwarrend beeld en is op den duur niet effectief. Dat besef is er ook bij de gemeente. Men zoekt dan ook een meer generiek profiel dat nauw aansluit bij wat de stad te bieden heeft. De recente tv-reclames (”Utrecht te veel, te leuk voor één dag”) waarover het college zegt niet te weten of ze effectief zijn, maar er wel mee doorgaat, vormen een uiting van deze zoektocht.

Het vinden van een nieuwe weg is moeilijk, daarom worden in de praktijk de oude profielen nog maar overeind gehouden.

 

Het profiel stad-waarin-alles-mag is allerlei ondernemers, voor een deel ook van ver buiten Utrecht, goed opgevallen. Ook is opgevallen dat Utrecht zelfs voor de meest vreemde of sterk overlastgevende evenementen een vergunning en soms zelfs direct of indirect een subsidie geeft, kennelijk vanuit de aanname dat dat goed is voor (het profiel van) de stad. Onder het label evenement of festival ontplooit een aantal ondernemers dan ook bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte van de stad, op een wijze die binnen de muren van een bedrijf niet zouden kunnen of mogen, maar in de openbare ruimte wel toegelaten worden.

 

Het mogelijk eerstvolgend nieuwe voorbeeld hiervan is het evenement Rock and Run op zondag 18 december 2011, volgens de vergunningaanvraag een “sporttoernooi”, bedoeld voor “hardlopers die het leuk vinden om zonder tijdregistratie met entertainment langs de route te lopen”. Deelnemers in de leeftijd van 16-55 jaar kunnen starten tussen 13.00 en 17.00 u.

Volgens allerlei woordenboeken is een toernooi een wedstrijd die een prijs als inzet heeft. Zonder tijdwaarneming of gelijktijdige start en min of meer gelijke condities (dus niet zowel jonge als behoorlijk middelbare deelnemers) kan er geen sprake van een toernooi zijn. Het gebruik van de omschrijving toernooi lijkt bedoeld om een rookgordijn op te trekken.

Het evenement wordt elders in de aanvraag omschreven als “Hardloopevenement, omlijst met muziek op diverse plaatsen langs de route, met een muzikaal slotfestijn.”

 

Bestudering van de aanvraag maakt duidelijk dat naast het hardlopen een 20 meter lange bar op het Domplein (alwaar start en finish voor 2500 deelnemers van 16 tot 55 jaar) de hoofdattractie is.

De bierpomp is voor de organiserende ondernemers waarschijnlijk de geldkraan. Maar misschien is er ook nog een extra geldbron; daarover dadelijk.

 

“De Rock and Run Utrecht is een recreatieve hardloopwedstrijd door het centrum van Utrecht. Het parcours beslaat 5,6 km. Lopers kunnen ervoor kiezen om 1, 2 of 3 rondes te lopen. Op de route staan diverse podia waar live-muziek wordt gespeeld. De start en finish zijn beide op het Domplein waar ook het hoofdpodium staat,” zo zegt de aanvraag.

Opnieuw wordt gesuggereerd dat het om een wedstrijd gaat. Maar zonder tijdwaarneming en met startmomenten naar eigen keuze (in het tijdvak 13.00-17.00 u.) kan er van een wedstrijd echter geen sprake zijn. Overigens zou het een vreemde competitie zijn, met volgens de vergunningaanvraag deelnemers van 16 tot 55 jaar.

 

De in zichzelf wat tegenstrijdige aanvraag maakt duidelijk dat het evenement op zondag 18 december van 11.00 tot 22.00 u. duurt. Het evenement wordt op 17 december om 12.00 u. opgebouwd en moet op 19 december om 13.00 u. zijn afgebroken. Dat zijn twee etmalen, hoewel Gemeenteberichten over één dag rept en daarmee de impact kleiner voorstelt dan die is.

Op 8 aangegeven plaatsen in de binnenstad voorzien de organisatoren verkeershinder. Daarnaast moeten langs de hele Kromme Nieuwegracht de geparkeerde auto’s wijken. Op 16 plaatsen, waaronder een aantal bruggen, wordt de binnenstad afgezet. De route voert voor een flink deel door smalle woonstraten. Aldus de (vierde versie, eindversie) van de routekaart bij de aanvraag, die na enkele overleggen met de afdeling evenementen van de gemeente Utrecht is vastgesteld.

Op diverse, hoofdzakelijk niet aangeduide plaatsen worden podia gebouwd waar versterkte muziek wordt ingezet.

De “binnentuin van de Domkerk” (Pandhof met kloostergang) wil men volgens de aanvraag in gebruik nemen om 500 mensen te herbergen. Als het regent is de kloostergang, een historisch profielelement van de stad, een prima droge plek om het bier te consumeren.

Dit overziende kunnen de binnenstadsbewoners en de cultuurtoeristen hun lol wel weer op.

 

Vergunningverlener Wolfsen staat voor de bestuurlijke afweging of hij de belangen van de binnenstadsbewoners ondergeschikt acht aan die van de evenementeorganisatoren, of omgekeerd. De hardloopdeelnemers zijn pas op het allerlaatste moment bekend. Zij moeten volgens de vergunningaanvraag nog geworven worden via internet, krant, radio, folders en sociale media. Er is daardoor nog geen identificeerbaar belang van deelnemers bekend dat in de bestuursbeslissing kan worden meegewogen.

 

Op 20 september 2011 werd bij de gemeente de derde versie van de routekaart ingediend. Op 26 september 2011 werd door de afdeling evenementen bericht dat de route op grond van een advies van de politie nog gewijzigd moest worden: Twijnstraat schrappen en vanuit de Agnietenstraat de Doelenstraat door en het park in. De afdeling evenementen voegde eraan toe dat na die wijziging de ingediende aanvraag behandeld zou worden. Merkwaardig omdat de vergunningaanvraag feitelijk al grotendeels behandeld was.

De aanvraag werd pas op 12 oktober 2011 in Gemeenteberichten gepubliceerd.

 

Het vorengaande geeft aan dat de gemeente de vergunningaanvraag al minstens een maand voor bekendmaking, zoniet al langer in bezit had.

Gelet op de verordening is de vergunningaanvraag door de gemeente te laat bekend gemaakt. De gemeente heeft zich, door al voor bekendmaking de vergunningaanvraag te behandelen, vergaand aan het evenement gecommitteerd. De zienswijzeprocedure loopt daardoor grote kans een aanfluiting te worden. Dat pakt dan ernstig uit omdat het evenement voor veel al vaak geplaagde binnenstadsbewoners een bron van hinder of overlast betekent.

 

De aanvrager van de vergunning is Sciandri B.V. in Haarlem (ook organisator van Ride for the Roses). Het bedrijf heeft volgens gegevens van de Kamer van Koophandel nul werknemers met een arbeidsovereenkomst van meer dan 15 uur per week, mogelijk heeft het in het geheel geen werknemers. Op Sciandri’s adres zijn nog twee dochterbedrijven gevestigd, waaronder een stichting die dadelijk nog aan de orde komt.

Sciandri B.V. wordt bestuurd door twee andere BV’s, te weten Rejuro Holding B.V. in Bennebroek (het juridisch voertuig van een zekere Gert-Jan Pruijn) en Pelee Holding B.V. in Assendelft (het juridisch voertuig van een zekere M.A. Peeters).

Bij ongedateerd schrijven van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Centrum (kenmerk 09/1208 SA) kreeg de Stichting Sciandri Vrijetijdsbesteding in 2009 een subsidie (!!!) van 358.947 euro vanwege geoffreerde (!!!) werkzaamheden in het kader van sportstimulering.

Sciandri afficheert zich als volgt. “Sciandri is gespecialiseerd in sportief-maatschappelijke oplossingen op het gebied van sociale, pedagogische en welzijnsvraagstukken. Op operationeel, tactisch en strategisch niveau werken wij samen met instanties, bedrijven en MVO-partners.” (www.sciandri.com)

Kennelijk zijn de problemen in Amsterdam, Den Bosch en Utrecht identiek, immers Sciandri realiseert in de drie gemeenten hetzelfde concept, dezelfde oplossingen voor ongedefinieerde maatschappelijke problemen.

 

Nu Sciandri B.V. zich in Utrecht neerzet als organisator van een sportwedstrijd / sporttoernooi /

loopevenement-zonder-tijdregistratie-met-entertainment-langs-de-route / openluchtcafé, dringt de vraag zich op of een of andere rechtspersoon uit het aangeduide conglomeraat net als in Amsterdam een Utrechtse subsidie heeft weten te verwerven, ditmaal voor het op de kop zetten van de binnenstad voor een evenement van niks, met op een aantal plaatsen een hoop herrie, een bar van 20 meter en een schuilplek in de Pandhof van de Domkerk.

Volgens de aanvraag worden er 30 EHBO-ers ingezet, 8 ambulance-medewerkers, 80 “medewerkers die het verkeer op kruisingen[1]” regelen, een band, een DJ, een koor, een veegploeg. Hoewel niet genoemd, natuurlijk ook barpersoneel, geluidstechnici en mogelijk nog anderen. Daarnaast zullen er transporten moeten plaatsvinden waarmee allerlei materialen (die ook hun prijs hebben) alsook het bier op hun plaats gebracht worden. Het wordt een hele toer om de kosten van dit alles uit de baropbrengst te bestrijden. Ook dit leidt tot de vraag naar het bestaan van een subsidie.

 

Het is onwaarschijnlijk dat dit hinderlijk evenement, waarvoor een flink deel van de binnenstad op de kop wordt gezet, zich financieel zelf kan bedruipen. Het evenement stelt weinig voor. Er is geen competitie. De doelgroep bestaat uit geen anderen dan de mensen, waar dan ook uit Nederland, die op een media-oproep tot deelname reageren. Het ligt niet voor de hand deze at-random gevormde verzameling als een groep te definiëren, waarvan –gezien de wijze van werven – allerminst vaststaat dat die hulp nodig heeft bij sociale, pedagogische of welzijnsvraagstukken, waar Sciandri volgens eigen zeggen zijn expertise heeft liggen.

Zonder het evenement kan iedereen ook dan op eigen houtje het loopje-zonder-competitie door de stad maken. Zonder het evenement kan men net zo goed in een verwarmd café gaan staan.

Het beeld dringt zich op dat de genoemde ondernemers parasiteren op de openbare ruimte van Utrecht (die ook woonomgeving is en bezoekgebied van cultuurtoeristen) en – dat is de hier opgeworpen vraag – misschien ook op geldmiddelen van Utrecht.

 

Een paar vragen:

–       Aan welk profiel van Utrecht draagt dit evenement bij?

–       Sciandri zegt maatschappelijke oplossingen op het gebied van sociale, pedagogische en welzijnsvraagstukken te bieden. Welke probleem binnen de Gemeente Utrecht wordt met een met muziek omlijst loopje en met “de tappunten op het Domplein” (aanvraag) aangepakt?

–       Verstrekt de Gemeente Utrecht en/of de (mede) door de Gemeente Utrecht opgezette rechtspersoon die evenementensubsidies of citymarketingsubsidies kan verstrekken, subsidies aan een bedrijf uit het Sciandri-conglomeraat of aan andere bedrijven van de genoemde ondernemers. Zoja, waarom? Welk Utrechts belang is daarmee gediend? Zoja, is de gemeente Utrecht dan niet de financiële kurk waar het overlastgevend evenement van niks op drijft?

–       Wordt de wet Bibob[2] wel toegepast op de organisatoren van de als evenement verklede horecahappenings en hun gemachtigden?

–       Zijn medewerkers van de gemeentelijke afdeling evenementen zo dom dat zij hun handen al aardig binden alvorens de bestuurlijke beoordeling van het evenement pro forma aan de orde komt, dit ondanks dat wat zij daarover in cursussen (o.a. Bestuursacademie) hebben moeten leren? Als zij niet dom zijn, dan wordt er welbewust verkeerd gehandeld. Wat steekt daar dan achter?

 

 

Jan Verheugen

 



[1] In Amsterdam waren het ongekwalificeerde vrijwilligers, geen gediplomeerde verkeersregelaars waar Utrecht in elk geval op papier om vraagt. In Utrecht zet de Vrijwilligerscentrale zich in voor het verdienmodel van Pruijn en Peeters, http://www.vwcutrecht.nl/organisatie/29187/rock-and-run

[2] Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bibob

 

 

 

 

 

 

Plaats reactie

3333 symbolen

Vernieuwen

De in te ademen lucht en de gezondheid

zondag, 07 februari 2010 21:40

De in te ademen lucht en de gezondheid

Inleiding.

De kwaliteit van de door ons ingeademde lucht is van essentieel belang voor de gezondheid. Bekend is dat op vele plaatsen in Nederland de luchtkwaliteit niet voldoet aan de gestelde normen. Bekend is ook dat een belangrijke oorzaak is dat de uitlaatgassen van auto’s die rijden op benzine en diesel heel veel bijdragen aan “slechte lucht”1). Ook komt veel vuile lucht van buitenaf Utrecht binnen waaien.

De aandacht van de beleidsmakers is vooral gericht op het halen van de miniemste normen voor luchtkwaliteit en het nemen van verkeersmaatregelen om files op te heffen. De motivatie om ons gedrag te wijzigen kan vergroot worden door aandacht te hebben voor de gezondheidschade van de burgers. Het gevolg van de luchtvervuiling is dat 18.000 Nederlanders 10 jaar te vroeg sterven door langdurige blootstelling aan fijnstof PM102). Ca. 30.000 kwetsbare mensen in Utrecht hebben de meeste last van luchtvervuiling3). In de Randstad is de vervuiling groter, daarmee is de gezondheidsschade voor de Utrechtse burgers ook groter dan gemiddeld in Nederland. De kwaliteit van leven voor de Utrechtse burgers is onder de maat4).

Van de volgende stoffen zijn schadelijke effecten op de gezondheid bekend. Hiervoor zijn luchtkwaliteitsnormen opgesteld: Stikstofoxide (NO2), Fijnstof, Ozon (O3), Zwaveloxide (SO2), Koolmonoxide (CO), Benzeen, Zware metalen ( lood, cadmium, nikkel, arseen). In dit artikel zullen we ons beperken tot Fijnstof. Dit artikel gaat in op huidige luchtkwaliteit en de gevolgen voor onze gezondheid.
Kan iedereen klachten krijgen door luchtvervuiling?
Het antwoord is ja. Vaak wordt vergeten dat ook gezonde mensen schade oplopen5). Uit onderzoek6) blijkt dat iedereen gezondheidsschade oploopt door luchtvervuiling. De effecten zijn: vervroegde sterfte, verminderde levenskwaliteit, toename ziekenhuisopnames, vermindering longfunctie, benauwdheid en luchtweginfecties. Niet iedereen merkt er evenveel van.

De meest kwetsbaren zijn mensen met aandoeningen aan de luchtwegen (CARA, COPD), ouderen, baby’s, kleuters en zwangere vrouwen zijn. De gevolgen van de luchtvervuiling zijn voor hen een dagelijkse belasting7).
Minder zwaar getroffen worden mensen die zwaar inspannend werk doen. Zij merken de gezondheidsschade vaak niet op8).

De minst getroffenen zijn alle andere mensen, ook zij merken de gezondheidsschade meestal niet op omdat de aantasting van hun gezondheid heel geleidelijk gaat.
De EU en WHO normen voor luchtkwaliteit.
In de Europese Unie (EU) is de hoeveelheid bepaald van gevaarlijke stoffen die nog in de buitenlucht mogen zitten. Ook heeft de wereld gezondheidsraad (WHO) er een advies over gegeven.

De EU norm9) voor fijnstof PM10 ( Particulate Matter, vaste zwevende deeltjes met een grootte van 10 micrometer of 0,01 millimeter) bestaat uit een jaargemiddeld maximum en een maximum voor pieken. De maximum jaargemiddelde concentratie is 40 microgram fijnstof per m3 buitenlucht. Daarbij hoort een maximum daggemiddelde concentratie van 50 microgram per m3 ( waarvan overschrijding is toegestaan op maximaal 35 dagen per jaar).

Het gezondheidsadvies van de WHO10) voor fijnstof PM10 bestaat uit een maximum jaargemiddelde concentratie van 20 microgram per m3. Daarbij hoort  een maximum daggemiddelde concentratie van 50 microgram per m3 buitenlucht over 24 uur. Een grotere hoeveelheid fijnstof in de buitenlucht wordt door de WHO onaanvaardbaar geacht voor de volksgezondheid. Het WHO advies heeft de gezondheid van de mens als uitgangspunt.

Het WHO advies geeft een lagere concentratie fijnstof in de buitenlucht aan dan de EU norm als maximum voorschrijft. Dat komt omdat de EU de industrie de tijd geeft om haar productieprocessen te verbeteren, om schonere auto’s te ontwikkelen. De EU aanvaardt dat onze gezondheid wordt blootgesteld aan een te hoge concentratie vervuilende stoffen. De EU geeft voor sommige normen een streefwaarde aan die lager is dan de norm zelf, want er is een tendens om de normen aan te scherpen zodra dat kan11).

Het zou beter zijn als B&W ook steeds aangeven wat de streefwaarde is voor de maximale hoeveelheid giftige stoffen in de buitenlucht. De streefwaarde zou gelijk moeten zijn aan de WHO norm. Met een streefwaarde kunnen beleidsmakers aan burgers helder maken waar het naar toe moet met de luchtkwaliteit om de gezondheidschade tot aanvaardbare proporties terug te dringen.
Aan welke norm wordt het beleid in Utrecht getoetst?
Burgemeester en wethouders in Utrecht (B&W) houden de EU norm aan, de industrienorm. Terwijl de WHO norm, de gezondheidsnorm, ook mogelijk was. De Utrechtse beleidsmakers zijn zich ervan bewust dat daardoor meer gezondheidsschade optreedt voor de burgers12). De EU norm wordt nu echter niet gehaald. Om toch de goedkeuring te krijgen van de EU voor de bouwplannen van de stad heeft B&W met het plan “Actieplan Lucht 2009” aan de EU om uitstel gevraagd13). De EU heeft Utrecht uitstel gegeven om de lucht schoon krijgen. Hierdoor veronachtzaamt B&W de gezondheid van de burgers twee keer. Door de wijze waarop B&W naar buiten treden met cijfers en meetmethodieken en reageren op voorstellen van burgers hebben vele mensen het vertrouwen in de politiek verloren.

Het is zorgwekkend dat onze beleidsmakers het accent te veel leggen op het ontzien van gangbare economische belangen met de daarmee gepaard gaande luchtvervuiling. Het ene economisch belang (asfalt, olie, wegen bouwers) staat hierbij tegenover het andere economisch belang (innovatieve duurzame technologie, zorg, kennis). Het opschroeven van normen voor gezondheid is een prikkel voor de economie om zich tijdig aan te passen.

De vraag is of de burgers dezelfde keuze maken als de politiek. Om een goede afweging te kunnen maken zouden B&W transparant moeten zijn in hun berekening en meting van de kosten voor de stad. Hierbij is het belangrijk aan te geven welke posten zijn meegenomen. Zijn daarbij ook de kosten betrokken van extra ziekenhuisopnames, groter ziekteverzuim, verlies aan levenskwaliteit, verlies aan productieve manjaren? Transparantie is eveneens nodig in de overwegingen voor de keuze van de EU norm.

Volgens de gangbare economische opvatting is de economische schade groot wanneer de strengere WHO adviezen zouden worden ingevoerd. Maar dit is vooral gebaseerd op korte termijn plannen. Het zou juist de taak van de politiek moeten zijn innovaties die de luchtkwaliteit beter maken sterk te stimuleren en vergunningen in te trekken van bedrijven die niet innoveren. Juist in een stad als Utrecht met zijn hoog opgeleide burgers is het mogelijk nieuwe innovatieve bedrijven die de lucht schoon houden op te zetten.

De klimaatconferentie in Kopenhagen voor van het redden van de aarde is mislukt omdat de korte termijn plannen van de industrie voorrang krijgen op een lange termijn beleid wat op duurzaamheid gericht is. Verbrandingsprocessen produceren CO2 en warmen de aarde op. Bij verbranding komt ook luchtvervuiling vrij. Wij zijn gebaat bij vermindering van verbrandingsprocessen, bij schone lucht. Dit is een uitdaging voor innovatief Utrecht.

Conclusie: De Utrechtse politiek kiest voor de EU norm zonder een traject in te gaan naar een werkelijk gezonde luchtkwaliteit. De Utrechtse politiek stelt haar burgers willens en wetens bloot aan onaanvaardbare gezondheidschade.

Joop de Bruin en Richard Kres



[1] van alle fijnstof in Nederland is ruim 40% afkomstig van verkeer; dat is de som van lokaal, interlokaal, nationaal en internationaal. Een 20% is afkomstig van landbouw, en ook zoiets van de industrie. De rest is energiesector,  zeezout en mineralen,  huishoudens (open haarden), etc. Deze getallen vind je in http://www.limburg.nl/nl/html/algemeen/beleid/milieuenergie/lucht/luchtkwaliteitfijnstof.asp. Sinds 2005 is de lucht niet schoner geworden, dus de getallen gelden nog steeds.

 

[2] Langdurige blootstelling aan fijnstof PM10 kost Nederland elk jaar 180.000 verloren levensjaren. Er zijn aanwijzingen dat de dood door PM10 gemiddeld 10 jaar vroeger komt dan in schone lucht. Door deze getallen op elkaar te delen vind je dat elk jaar 18.000 Nederlanders 10 jaar te vroeg sterven door langdurige blootstelling aan PM10. Deze getallen vind je in het RIVM rapport van Knol en Staatsen, 2005: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/500029001.pdf .

 

[3] Ca 10% van de mensen hebben longziekten, of zijn gevoeliger doordat ze baby zijn of zwanger of bejaard. Zij zijn het meest kwetsbaar voor luchtvervuiling.

 

[4] In het rapport van Knol en Staatsen wordt benadrukt dat het alleen gaat om voortijdige sterfte. Zou je ook de ziekte door luchtvervuiling mee tellen dan kom je nog hoger uit dan 180.000 verloren levensjaren. Verder zijn er natuurlijk doden en zieken door kortstondige blootstelling aan PM10 en door andere stoffen in de lucht. http://www.limburg.nl/nl/html/algemeen/beleid/milieuenergie/lucht/luchtkwaliteitfijnstof.asp.

 

[5] http://www.gezond.amsterdam.nl/getdocument.aspx?documentid=5446&name=Veelgestelde-vragen-lucht

 

[6]. Luchtvervuiling bestaat voor een deel uit carcinogenen. Hiervoor bestaat geen veilige drempel waaronder geen gezondheidsschade optreedt.

 

[7] http://www.utrecht.nl/images/Gggd/bb/epidemiologie/pdf/factsheet_gezondheid_en_milieu.pdf; http://www.utrecht.nl/images/Gggd/bb/epidemiologie/pdf/rapport_gezondheid_en_milieu_zonder_fs.pdf;

brief long en kinderartsen zie bijlage in http://www.raad.roosendaal.nl/dsc?c=getobject&s=obj&%21sessionid=14uZxDYXp1K78HdWziQW2wD5FEo9vlsUlCp3M0aKBFh@OqKEXXlWdpD8XH5Wf8xG&objectid=33890&%21dsname=default.

 

[8] Een voorbeeld: Ozon veroorzaakt permanent verminderde longcapaciteit doordat het bij iedereen bloedinkjes in de longen geeft, wat leidt tot littekenweefsel. Bij inspanning adem je meer en krijg  je ook meer bloedinkjes.

 

[9] http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl0237-Nationale-luchtkwaliteit%3A-overzicht-normen.html?i=14-65

[10] http://www.euro.who.int/document/E91399.pdf

[11] De nieuwe EU norm voor kleinere deeltjes fijnstof (PM2,5) die dieper de longen indringen en daardoor giftiger zijn, is strenger, geldt vanaf 2015. Deze norm bevat een streefwaarde die nog strenger is.

 

[12] In het NSL wordt onderkend dat ook beneden de huidige norm van 40 microgram fijn stof gezondheidsschade optreedt. Zonder aanvullend beleid is de gezondheidsschade in Nederland ook in 2020 volgens de Wereldgezondheidsraad onverantwoord hoog, behalve in de Noord-Westelijke kustzone.(bron: MNP 2008, bewerking Nexpri 2008). http://www.snm.nl/pdf/090122.022_brf_vaste_cie._vrom_en_venw_ao_luchtkwalilteit_4_februari_2009_kb_def.pdf 

[13] Om in 2015 aan de normen voor luchtkwaliteit te voldoen hebben Rijk, provincies en gemeenten een groot aantal maatregelen in voorbereiding en uitvoering. Deze zijn vastgelegd in het ‘Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’. Dit was de basis voor de derogatie (uitstelregeling) die de Europese Commissie aan Nederland heeft verleend.

 

Reacties 

#2 Gerard Cats 2010-03-04 11:52

Nederland 2 x zoveel luchtdoden dan China

Op het spoor gezet door een RTLnieuws item over Chinese doden door luchtvervuiling heb ik even wat gegoogled. Hieronder staan een paar links waaruit blijkt dat jaarlijks er in China 460.000 of zelfs 656.000 mensen omkomen. Dat zijn enorme aantallen. Maar hoe is het in Nederland? Knol en Staatsen (RIVM) laten zien dat er in Nederland per miljoen inwoners 10.000 levensjaren verloren gaan in 2010 door langdurige blootstelling aan fijnstof. Zij melden ook dat mensen die door fijnstof sterven, gemiddeld 10 jaar te vroeg overlijden. In Nederland overlijden er dus elk jaar 10.000/10, oftewel 1000 mensen per miljoen inwoners alleen al door langdurige blootstelling aan fijnstof. In China wonen ongeveer 1.3 miljard mensen.

Met de hoogste schattingen (656.000) overlijden er in China dus jaarlijks 500 mensen per miljoen door luchtvervuiling . De schattingen van de Wereldbank zijn nog een stuk lager. Per miljoen inwoners sterven er in Nederland minstens twee keer zoveel mensen aan luchtvervuiling dan in China! Mijn vermoeden is dat de reputatie van China als vervuild land zijn oorsprong vindt in de situatie in de grote steden. Maar de meeste Chinezen wonen op het relatief schone platteland. In Nederland is dat juist andersom.

Uit: http://news.nationalgeographic.com/news/2007/07/070709-china-pollution.html :
A World Health Organization (WHO) report estimates that diseases triggered by indoor and outdoor air pollution kill 656,000 Chinese citizens each year
Uit RTLnieuws: http://www.rtl.nl/components/actueel/rtlnieuws/uitzendingen/miMedia/215228/215272 alleen_nl.29596330.RTL_Nieuws_1930.xml (circa 16 minuut 35 in de uitzending): In China overlijden volgens de Wereldbank jaarlijks 460000 mensen veel te jong.
Uit: http://www.reuters.com/article/idUSPEK9105920070704 :
About 460,000 Chinese die prematurely each year from breathing polluted air and drinking dirty water, according to a World Bank study.
Uit: AB Knol en BAM Staatsen: Trends in the environmental burden of disease in the Netherlands 1980 – 2020 (http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/500029001.pdf )

Quoting

#1 Bas de Bruin 2010-03-01 20:15

Prima stuk!

Door het aanreiken van feiten en het verschil te verduidelijken, tussen de WHO-norm en EU-norm kan het publiek de politiek ten minste aanspreken op het door haar gekozen beleid.

Ik zou zeggen; Ga stemmen 3 maart en neem de inhoud van dit artikel mee in je stemoverweging.

Bas de Bruin

Quoting

Plaats reactie

Bomenbeleid of kapbeleid?

maandag, 17 mei 2010 06:57

Bomenbeleid of kapbeleid ?

Voorjaarskap

Begin maart van dit jaar kwam de gemeente met het bericht dat op stel en sprong ca. 40 bomen vanwege slechte gezondheidstoestand geveld zouden moeten worden, met name in het Trapeziumbos (Oud-Amelisweerd). Dat bevreemdde de Vrienden van Amelisweerd, temeer omdat dit besluit uitsluitend gebaseerd was op het criterium “veiligheid” en men geen rekening hield met het al begonnen broedseizoen, het was dus nogal laat. Bovendien zijn voorjaar en zomer niet de meest stormgevoelige seizoenen. Verder viel het op dat het niet alleen bomen betrof die langs veel belopen lanen staan, maar ook bomen die zich midden in het bos bevinden. Dus waarom die haast ?

Na een controleronde langs de betreffende bomen protesteerden de Vrienden tegen deze vellingsactie. Als gevolg hiervan werden de bomen nog eens bekeken door enkele gemeenteambtenaren, de aannemer en de Vrienden. Deze rondgang leverde naast een hoop discussie nog wel iets op: een behoorlijk aantal bomen bleef gespaard en enkele werden getopt i.p.v. geveld. Maar de andere, merendeels monumentale bomen bleven een twistpunt. Helaas hebben deze bomen de velactie niet overleefd.

Opvallend daarbij was hoezeer het ambtelijk apparaat op eigen houtje opereerde, zonder specifieke opdracht van de verantwoordelijk wethouder, Ingrid de Bondt.

 

Strikt VTA

Het afgelopen jaar heeft de gemeente een onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand  van alle (!) bomen in Amelisweerd (met een doorsnee > 15 cm). Bij een controle van een boom door middel van de VTA-techniek (Visual Tree Assessment) wordt nagegaan of er sprake is van stamrot, stam-/wortelbeschadigingen, dode takken, instabiliteit e.d.

Bomen die niet aan het strikte keurmerk van de VTA voldoen, zijn “onveilig” voor het publiek, zeker wanneer ze binnen 20 meter van een pad staan. En dat is in het bos bijna overal wel het geval. De keuze om deze bomen te kappen, is dus uitsluitend gebaseerd op deze ene beoordeling. Er is dus geen sprake van een bomenbeleid, waarbij ecologie, veiligheid, cultuurhistorie, dendrologie en ruimtelijke beleving geïntegreerd is uitgewerkt.

 

Waar komt bovendien deze strikte benadering van “veiligheid” vandaan?

Een ieder in Utrecht weet zich nog het “trapincident” te herinneren. Een ingestorte werftrap had een dode en gewonden tot gevolg. De gemeente werd hiervoor aansprakelijk gesteld vanwege verzaking van “zorgplicht” (controle op constructie en veiligheid). Sinds dien is er een sfeer van huiver bij gemeente en haar ambtenaren voor de kans, hoe klein dan ook,  te worden geconfronteerd met aansprakelijkheid voor ongelukken. In het geval van de bomen van Amelisweerd wordt de zorgplicht vertaald in de noodzaak om 100% veiligheid te garanderen, zonder de vraag testellen  óf dit nu werkelijk  door de wetgever is bedoeld.

Veiligheid kun je nooit absoluut garanderen. Belangrijk is om eerst het risico te evalueren. Bij deze risico-evaluatie weeg je de kans af dat iets gebeurt tegen het risico en de grootte van het ongewenste effect. Er zal bijvoorbeeld in de winterperiode op de fietspaden in Amelisweerd een grotere kans zijn dat je uitglijdt met je fiets vanwege de gladheid dan dat er een boom op je valt. Ondanks het feit dat je behoedzamer rijdt, gewaarschuwd door de borden “geen gladheidbestrijding”. Het effect zal doorgaans anders uitvallen, uitglijden betekent meestal wat schaafwonden of kneuzingen, onder een omgewaaide boom terechtkomen is ernstiger. Maar moet je daarom bij het geringste risico bomen kappen?

 

Zorgplicht

Er bestaat geen wet waarin verplichtingen en eisen aan eigenaren specifiek voor bomen/bos wordenverwoord. In het Burgerlijk Wetboek (art. 6.162-6.193) is wel “schuld- en risicoaansprakelijkheid” uitgewerkt. Onderaan dit artikel is een bijlage opgenomen, waarin wordt toegelicht wat hieromtrent in het Burgerlijk Wetboek staat en wat de consequenties zijn. Kort samengevat komt het voor bos-/bomeneigenaren neer op een zogeheten zorgplicht, die betekent dat de eigenaar bomen voldoende dient te controleren op gebreken en onderhoud moet plegen om schade door vallende takken en bomen te voorkomen. Bij onvoldoende zorg is er sprake van schuldaansprakelijkheid. “Voldoende” zorg is geen begrensd begrip: De wet kent hierbij het evenredigheidsprincipe: Om aansprakelijk te worden gesteld moet de mate van onderhoud en (mogelijke) schade in balans zijn. Het moet redelijk zijn, dat wil zeggen dat je niet kunt eisen dat alle bomen van heel Nederland jaarlijks gecontroleerd worden. Dat is onmogelijk en onbetaalbaar. Bij het bepalen van de juiste vorm van zorgplicht geldt dus het “wegen van belangen”.

In het geval van Amelisweerd kun je rustig stellen dat de balans doorslaat naar de verkeerde kant. Van de gemeente mag ook worden geëist dat zij het belang van cultuurhistorie, flora- en fauna en landschap meeweegt in haar bomenbeleid.

 

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet heeft de gemeente ook een algemene zorgplicht (weliswaar een andere dan bovengenoemd) voor flora en fauna: Eenieder moet “zorg dragen” voor de inheemse flora- en fauna en geen dingen doen die daarvoor nadelig zijn.

Daarnaast zijn er ook specifieke verbodsbepalingen, en qua beschermingsgraad wordt onderscheid gemaakt tussen diverse soorten of soortengroepen. Bijvoorbeeld vleermuizen zitten in de zwaarste categorie van bescherming, egel in de lichtste categorie.

Voor een boseigenaar is het natuurlijk onhandig om bij beheerswerkzaamheden telkens ontheffingen/vrijstellingen in het kader van de Flora- en faunawet te moeten aanvragen. Wanneer hij zich houdt aan een door het ministerie LNV goedgekeurde gedragscode kan hij voor een groot deel automatisch vrijstelling krijgen voor onderhoudswerkzaamheden.

Wel blijft hij verplicht om na te gaan welke beschermde soorten zich ter plekke bevinden.

Opmerkelijk bij deze voorjaarskap in Amelisweerd was dat pas op de valreep nog een onderzoekje werd gedaan naar het voorkomen van diersoorten bij de betreffende bomen.

Het is tamelijk duister wat daar is uitgekomen, er zijn geen mededelingen over gedaan. In ieder geval waren er wel veel bomen met holtes onder de te vellen bomen. Dergelijke holtes kunnen onder meer dienen als zomerverblijfplaats van vleermuizen.

Overigens heeft de gemeente nog geen eigen gedragscode. Naar wij hebben gehoord is die (al jaren) in voorbereiding.

Welke gedragscode voor Amelisweerd het meest geschikt is, moet nog worden uitgezocht (men hoeft niet persé er zelf een te ontwikkelen): Een landgoed is geen stukje groen in druk stedelijk gebied, er gelden andere omstandigheden. Een optie is zich  te conformeren aan de “gedragscode natuurbeheer“ (ook gebruikt door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten e.d.) of de gedragscode van de gemeente Utrecht specifiek uit te breiden met het onderdeel “landgoederen”. Het zou interessant zijn als er ook specifieke gedragscodes voor cultuurhistorische landgoederen worden opgesteld.

Verdere informatie zie www.minLNV.nl – natuur – soortenbescherming – Flora- en faunawet

 

Overige kaders

Dat de gemeente ook zorgvuldig dient om te gaan met de bomen in Amelisweerd, blijkt ook uit het feit dat de landgoederen zijn opgenomen in de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het is niet zomaar een houtopstand, maar een gebied dat op grond van de aanwezige natuurkwaliteit ecologisch uiterst waardevol is en moet blijven. Dat is voor de gemeente geen vrijblijvende opgave.

Verder zijn de landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen ook Rijksmonument. Binnen de aanwijzing tot Rijksmonument worden niet alleen de gebouwen benoemd, maar ook (deels) het landschapspark als kenmerkend onderdeel. Ook hier is zorgvuldigheid gewenst.

 

Bomenbeleid

Oud-Amelisweerd en met name het Trapezium en het Kokkenbos, behoort tot de top van cultuurhistorische waardevolle landgoederen in ons land. Een groot deel van het bomenbestand  is van grote monumentale waarde. Vooral door de grote hoogte (tot 40 meter !) is de belevingswaarde groot. Mede door de ouderdom wordt het bomenbestand voor een deel minder vitaal. Dat is een natuurlijke ontwikkeling. Bosbouwtechnisch is de boom dan wel “afgeschreven” (geen houtteeltwaarde meer), maar dat aspect is totaal niet van toepassing  als het  de (toenemende) ecologische en cultuurhistorische waarde betreft. Oude bomen kunnen hol worden: alle eiken met een respectabele leeftijd van 400 jaar zijn hol van binnen.

Kappen van bomen dient ons inziens  samen  te gaan  met een aanplantplan, dat gestoeld is op een actief beleid om plantgoed op te kweken uit het historische materiaal. Onze monumentale bomen zijn toch echt een tikkeltje anders dan een Intratuin-beukje..

De holtes die in de loop der jaren in bomen ontstaan, zijn van essentieel belang voor de bosfauna: broedplekken voor vogels en zomerverblijven voor vleermuizen. En Is het wellicht ook een roestplek voor uilen of  is er een roofvogelnest, hoe staat het met de omliggende bomen?

Ook is de ene boom de andere niet, cultuurhistorisch gezien. Bomen zijn doorgaans niet zomaar ergens geplant: er zijn bijvoorbeeld bomen die specifiek in zichtlijnen zijn geplant (er is nagedacht over soortkeuze en type onderhoud) of als baken op een prominente plek, o.a. bij een kruising van paden (soms is een stevige boom ontstaan door bewust 2 boompjes in één plantgat te planten). Inmiddels zijn niet meer alle contouren  goed zichtbaar, maar als  een monumentale boom beoordeeld moet worden, dien je dergelijke kennis wel in huis te hebben. Er zijn bovendien nog diverse creatieve oplossingen te bedenken om monumentale bomen te behouden. Bijvoorbeeld een pad afsluiten, of liever te verleggen (maar dan wel op een verantwoorde plek) en natuurlijk bebording. Bebording waarin wordt gewezen op mogelijke gevaren is niet per definitie strijdig met de zorgplicht, maar het moet aan duidelijke voorwaarden voldoen (zie ook de bijlage).

 

Het is eigenlijk overbodig om te melden dat bij de afgelopen voorjaarskap over dergelijke zaken niet was nagedacht. De Begeleidingsgroep van de Toekomstvisie (voorloper van het beheerplan voor de landgoederen) heeft sterk aangedrongen op een dergelijk integrale aanpak van ecologie, veiligheid, cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke beleving in het bomenbeleid.

Waarom is Amelisweerd zo geliefd bij het publiek? Juist, door zijn schoonheid. Laten we het kind (bos) niet met het badwater (vta) weggooien..

 

 

Ten slotte

De Vrienden van Amelisweerd zijn van mening dat de uitgevoerde voorjaarskap in Amelisweerd eenzijdig is gericht op veiligheid. Dat het:

* geen risico-evaluatie omvat

* een heleboel geld kost en de kosten van het bosonderhoud nog verder zal opjagen

* forse financiële offers kost en alleen schijnveiligheid oplevert

* het geld beter besteed kan worden aan het op peil houden en verbeteren van de kwaliteit van de landgoederen

 

Daarnaast blijkt dat het plan:

* niet gebaseerd is op een Collegebesluit om nu te gaan kappen

* niet gebaseerd is op een door het College of Raad genomen besluit over een beleidskader voor het bomenbeleid, waarin wordt aangegeven hoe de aspecten veiligheid, cultuurhistorie, ecologie, ruimtelijke beleving dienen te worden geïntegreerd

* strijdig is met de ideeën van de Begeleidingsgroep van de Toekomstvisie op de landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen

* niet overeenkomt met een gedragscode zoals die in dergelijke bosgebieden wordt toegepast (bijvoorbeeld de “gedragscode natuurbeheer” (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Bosschap).

* een melding ontbeert op de website voor ontheffingen van de Flora- en Faunawet ten aanzien van o.a. vogels en vleermuizen

* niet aansluit bij de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft ten aanzien van de aanwijzingen m.b.t. de Ecologische Hoofdstructuur en de Rijksmonumenten Amelisweerd en Rhijnauwen.

 

Wij gaan er vanuit dat dit in de toekomst anders zal gaan, wij denken daar graag over mee.

 

 

BIJLAGE

 

Korte toelichting zorgplicht/aansprakelijkheid Burgerlijk Wetboek

 

Aansprakelijkheid in bos en natuur.

Aansprakelijkheid is geformuleerd in het Burgerlijk Wetboek, art. 6.162: schade als gevolg van onrechtmatige daad (schuldaansprakelijkheid) en art. 6.169 – 6.193: schade op basis van risico-aansprakelijkheid, waarbij er in principe geen sprake hoeft te zijn van verwijtbaarheid.

 

Eigenaren van natuur-, bos- en recreatieterreinen kunnen in principe aansprakelijk worden gesteld voor schade die bezoekers oplopen door bijv. vallende takken of door agressief ingeschaard vee.

Wanneer we ons beperken tot afvallende takken en omgewaaide bomen: Schade als gevolg van bomen wordt getoetst op basis van schuldaansprakelijkheid (slachtoffer moet het bewijs leveren van zijn schade en het causale verband aantonen dat de eigenaar in gebreke is gebleven):

De boseigenaar kan worden aangesproken, niet alleen op actieve handelingen, maar ook het nalaten van handelingen waardoor schade is veroorzaakt. De eigenaar heeft dus een zorgplicht, waarbij de verplichting bestaat tot het verrichten van onderhoud, alsook het plegen van controles en adequaat optreden bij potentieel risico.

Als dit strikt zou worden toegepast, dan zou ‘bos’ in Nederland niet meer mogelijk zijn: “Een veilig bos is een gekapt bos”, zoals een Utrechtse ambtenaar bondig samenvatte.

 

Tot hoever gaat de zorgplicht ?

Alle bomen in alle Nederlandse natuur- en bosgebieden jaarlijks controleren, is natuurlijk ondoenlijk; struinnatuur en begrazingsgebieden zouden dan moeten worden afgesloten. Cultuurhistorisch erfgoed zal snel verarmen door kap van monumentale bomen etc.

Afgaand op de jurisprudentie is dit ook zeker niet de praktijk: Als gerechtelijk principe geldt ook dat er evenredigheid moet bestaan tussen zorgplicht en mogelijke schade. Zo zal er een balans moeten worden gevonden tussen zorgplichtactiviteiten (controles e.d.) en uiteindelijk onderhoud. Zeker ook de kosten van boomcontroles kunnen een rol spelen bij deze beoordeling. Meerdere factoren, omstandigheden en belangen bepalen de uiteindelijke aansprakelijkheid, er wordt getoetst op redelijkheid van de verschillende variabelen en belangen.

 

Zo worden niet alle zaken hetzelfde beoordeeld: Schade ontstaan  door omwaaien van bomen langs openbare wegen wordt de eigenaar sterk aangerekend: hiervoor geldt dus een hoge mate van zorgplicht (controle+onderhoud). Immers, de kans op schade is hier het grootst. Het slachtoffer mag ervan uitgaan dat de openbare weg veilig is (tenzij de desbetreffende zelf verwijtbaar gedrag vertoonde door geen rekening te houden met de specifieke omstandigheden).

Daarnaast kan een eigenaar zich niet zomaar beroepen op overmacht, omdat de boom door storm was geveld. In ons land komen stormen nu eenmaal voor, dus dient hij daar rekening mee te houden.

Voor bomen langs wandelpaden in een bos geldt een veel minder intensieve zorgplicht, terwijl dat nog minder is voor bomen die midden in de bospercelen staan. Overigens is er voor zover bekend nog geen enkele rechtszaak geweest m.b.t. schade door vallende takken in een wandelbos (periode tot 2007, inmiddels wordt onderzoek gedaan naar jurisprudentie t.a.v. aansprakelijkheid voor boseigenaren voor de periode na 2006, rapportage ca. juli 2010).

 

Bordje plaatsen ?

De zorgplicht kan niet zomaar worden ontweken door enkel bordjes te plaatsen met “betreding op eigen risico” of “pas op”.

Dergelijke algemene termen kunnen onvoldoende door bezoekers worden geïnterpreteerd. Toch zijn hierbij wel mogelijkheden: er kunnen zich altijd omstandigheden voordoen die gevaar opleveren voor het publiek. Wanneer de eigenaar wil waarschuwen, dan dient de waarschuwing concreet zijn: het gevaar moet duidelijk omschreven zijn inclusief de mogelijke gevolgen. Dergelijke borden moeten goed zichtbaar zijn. Indien de waarschuwing niet wordt opgevolgd, kan (tijdelijk) een fysieke afsluiting van een gebied overwogen worden. Ook een dergelijke afzetting dient nauwkeurig te zijn opgesteld.

 

Mei 2010

Joost Meulenbroek

 

Plaats reactie

Ambitie ALU

Ambitie ALU

Hieronder vindt u een aantal suggesties die wij doen in het kader van de ontwikkeling van een ambitie voor de uitvoering van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2011-2015.

Een ambitie zou eigenlijk geformuleerd moeten worden in termen van overlast, in het bijzonder gezondheidsschade, die de Utrechtse burger ondervindt ten gevolge van gebrekkige luchtkwaliteit. Te gemakkelijk gaat men uit van een ambitie om te voldoen aan de Europese normen. Het bezwaar daarvan is tweeërlei: in de eerste plaats beperken die normen alleen de pieken in luchtvervuiling zonder daarbij de gevolgen voor de gezondheid te betrekken en in de tweede plaats zijn die normen niet erg streng. Hieronder gaan we eerst op deze twee punten in.

Voorts wordt (zeker in het Utrechtse, met belangrijke kennisinstituten als IRAS, KNMI, PBL, RIVM, TNO, UCAD) nieuwe kennis gecreëerd, die we graag locaal willen toepassen. Daar­aan wijden wij punt 3. Onder punt 4 bieden we een afwegingskader aan, waarmee de proble­men/­oplossingen voor het verminderen van de overlast in relatie kunnen worden gebracht met de (auto)bereikbaarheid. De resulterende voorstellen voor ambities vindt u als slot van dit document.

 

1. De Europese normen zeggen niet veel over de gezondheidsschade

Kortweg gezegd schrijven de Europese normen voor dat de luchtvervuiling nergens boven een zeker niveau mag komen, waarbij dan nog wordt voorgeschreven om welke luchtvervuilende stoffen het gaat en hoe vaak eventuele overschrijding toegestaan kan worden. Als ergens de norm wordt overschreden kun je maatregelen overwegen waardoor daar aan de norm wordt voldaan, waarbij echter tegelijkertijd de lucht op heel veel andere plaatsen vuiler wordt. Het ALU beschrijft inderdaad maatregelen van dit type. De knips vallen eronder. Door een knip wordt de lucht ter plaatse van de knip schoner, maar als de auto’s dan gaan omrijden wordt er in totaal alleen maar meer luchtvervuiling geproduceerd. Ook een maatregel als het verminde­ren van het aantal bomen bij knelpunten is van dit type. De gezondheidsschade van veel ver­vui­lende stoffen is evenredig met de totale hoeveelheid luchtvervuiling; als de totale luchtver­vuiling toeneemt neemt ook de gezondheidsschade toe, zelfs als door die maatregelen wellicht aan de norm voldaan kan worden..

Deze overwegingen leiden ons ertoe de volgende ambitie voor te stellen:

De Europese normen moeten worden nageleefd. Waar er niet aan voldaan wordt moeten (al­leen al vanwege de wet) maatregelen worden genomen om er wel aan te voldoen, maar die maatregelen mogen  nergens leiden tot slechtere luchtkwaliteit. Maatregelen die in aanmer­king komen zijn milieuzonering voor vervuilende auto’s, parkeertarieven gedifferentieerd naar uitstoot, beperking van het wegverkeer, stren­gere eisen aan de industrie (bijvoorbeeld energie- en asfaltcentrales), aan de uitstoot van (diesel)­locomotieven en scheepvaart.

 

2. De ernst van de gezondheidsschade

Een Europees onderzoek uit 2000 liet zien dat de inwoners van Utrecht 2 jaar korter leven door het fijnstof dat zij inademen. Daarnaast veroorzaken ook andere stoffen in de atmosfeer gezondheidsschade. Sindsdien is de lucht nauwelijks schoner geworden. De schade is zo groot terwijl toch de lucht in Utrecht bijna overal aan de Europese normen voldoet. De Wereld Ge­zond­heidsorganisatie (WHO) heeft dan ook strengere normen voorgesteld. Als Utrecht aan deze normen voldoet (met inachtneming van de onder punt 1 geformuleerde ambitie) wordt de gezondheidsschade gehalveerd. Dat betekent nog steeds dat de Utrechters gemiddeld een jaar korter leven door fijnstof. Dus zelfs met de normen van de WHO is de gezondheidsschade aanzienlijk. We vinden dan ook dat de gemeente Utrecht op de wat langere termijn toch minstens de ambitie moet hebben om aan de norm van de Wereld Gezondheidsorganisatie te gaan voldoen. Omdat vooral fijnstof niet alleen te beïnvloeden valt met lokale maatregelen moet de gemeente zich tevens inspannen om te bewerkstelligen dat andere overheden ook maatregelen treffen. Vooral dit laatste eist politieke inzet.

 

3. Nieuwe kennis

In de loop van de afgelopen decennia is steeds meer bekend geworden over de gezondheids­effecten van luchtvervuiling. Deze kennis sijpelt langzaam door in Europese regelgeving. Als voorbeeld kan dienen de situatie rondom fijnstof. Langzamerhand wordt duidelijk dat vooral het ultrafijnstof, bestaande uit de kleinste deeltjes, verantwoordelijk is voor de schade. De EU reageert hierop – traag – door ook daarvoor normen vast te stellen. De gemeente Utrecht zou zich als ambitie moeten stellen om onafhankelijk van de ontwikkelingen in de Europese norm­stellingen nieuwe kennis omtrent gezondheidsschade van luchtvervuiling zo snel moge­lijk te implementeren in maatregelen. Bijvoorbeeld: nu we weten dat vooral ultrafijnstof scha­delijk is, worde de milieubelasting van autobussen niet meer beoordeeld op basis van de uit­stoot van PM10, maar van die van PM0.1. Dit kan ook op lokaal niveau; of op korte termijn. Bijvoorbeeld: Als er kennis beschikbaar is omtrent een dreigende alarmsituatie zou de bevolking kunnen worden opgeroepen om de auto te laten staan, of niet meer te sporten.

 

4. Bereikbaarheid

Verkeer is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het fijnstof in de Utrechtse atmosfeer. Het gaat daarbij vooral om weg-, maar ook om railverkeer en binnenvaart. Om de gezond­heidsschade te beperken is het daarom onvermijdelijk iets aan het verkeer in en rond Utrecht te doen, en dan vooral het wegverkeer. Vrachtauto’s (liefst schone) moeten filevrij kunnen doorrijden. De files moeten dus worden aangepakt. Om toename van het niet strikt noodzake­lijke (personen)­autover­keer en de daarmee gepaard gaande milieubelasting te voorkomen moet dat worden gedaan niet door meer asfalt maar door minder auto’s. De Kracht van Utrecht laat zien dat deze aan­pak van files niet hoeft te leiden tot een verminderde bereikbaar­heid; ja, zelfs de autobereik­baarheid lijdt er niet onder, omdat de files afnemen. De ladder van Verdaas uit de “Kracht van Utrecht” moet daarom leidend zijn bij het vaststellen van maatregelen in de weginfra­structuur.

 

Samenvatting: De ambities

Hierboven werden de volgende ambities geformuleerd:

De gemeente Utrecht moet streven naar

1. het voldoen aan de Europese normen via maatregelen die de lucht overal, niet alleen lokaal, schoner maken;

2. lokale, regionale, nationale en Europese maatregelen om aan de normen van de Wereld Gezondheidsorganisatie te voldoen;

3. het gebruik van alle beschikbare kennis om de gezondheid van de burgers van Utrecht te beschermen;

4. het behoud van bereikbaarheid, waarbij in het bijzonder wordt gedacht aan de maatregelen die de Kracht van Utrecht voorstelt.

 

Gerard Cats, Jan Korff de Gidts, De Kracht van Utrecht, 28 november 2010
Contactadres: Gerard Cats,  gjcats@gmail.com Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien. .

 

Reacties 

#1 Noot van de redactie 2010-12-08 11:29

De gemeente Utrecht gaat een nieuw ambitiedocument voor het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht schrijven. Vanuit het Kracht van Utrecht-initiatief is een voorzet gemaakt die bij het college, de ambtenaren en de raadsleden onder de aandacht is gebracht. De redactie nodigt burgers van Utrecht uit hierop te reageren. Zie ook http://www.utrechtanders.nl/?p=1912

Quoting

Plaats reactie

A27 en Groenlinks

Schultz, MIRT en GroenLinks

 

Wie op een ochtend naar Amelisweerd gaat, ziet daar nu een 2 x 4 stroken autoweg, ruim opgezet, door het gebied lopen. Het zuidelijk deel verdiept, in een bak, aan de noordkant verhoogd om de Kromme Rijn over te steken. Het gebied heeft behoorlijk te lijden  van deze autoweg. In vrijwel het hele bos verstoort nu al het lawaai de beleving van de natuur. Laat staan na uitbreiding tot 2 x 7 stroken, zoals het plan is. Want ook al zien we er zelden files in de ochtendspits, deze weg schijnt voor de automobilist toch een enorm knelpunt te zijn.

 

Het MIRT

Op 6 december 2010 was er in Den Haag onder voorzitterschap van minister Schultz een vergadering van de Vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu over het MIRT, het ‘projectenboek Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport’.

Doel van dit geheel aan projecten is het ontwikkelen van een duurzaam klimaat, geschikt voor wonen, werken en recreëren. Als belangrijkste aandachtspunten daarbij worden genoemd het verbeteren van de bereikbaarheid en het flexibiliseren van de huizenmarkt.

Het milieu valt buiten deze doelstelling; vandaar dat in de genoemde vergadering het milieu uitsluitend als obstakel ter sprake kwam. Het kost de beleidsmakers namelijk veel moeite om de plannen zo uit te voeren dat er geen juridisch afdwingbare normen worden overschreden.

 

De vergadering ging vooral over uitbreiding van autowegen. Knelpunten in de Rijnlandroute, de A20-Oost, de A15, de A13/A16, de Beneluxcorridor, dec A4-Noord, de Rotterdamsebaan, de ring-Utrecht, de Westfrisiaweg, de A4/N102, de N200, de A27 bij Almere, de N31/A31, de N35, de A1-verbreding, de A1/A35, de A15/A12 bij Pannerden, de N18, de A2-tunnel bij Maastricht, de verbreding Maasbracht-Geleen, de A74, de A58 in Noord-Brabant, de Sluiskiltunnel, de A1 bij Laren. Van sommige projecten werd gemeld dat er veel plaatselijk verzet is. Zo niet bij Utrecht: er bestond volledige medewerking van provincie en gemeente, meldde minister Schultz.

Veel aandacht voor autowegen dus; bij het spoor was eigenlijk maar één knelpunt tot de commissie doorgedrongen. Dat betrof de Flevospoorlijn, waar NS kampt met ernstige capaciteitsproblemen. De vraag was of de al jaren toegezegde spoorverdubbeling nu gerealiseerd kon worden. Maar nee, de minister meende dat de capaciteit verbeterd kon worden door waar mogelijk de baanvaklengte te verkorten. Dat is goedkoper.

De burger die zo’n vergadering bijwoont merkt dat de aandacht, en ook het geld, van de overheid naar de auto gaat en niet naar alternatieven waarmee het milieu gebaat zou zijn. Dat wordt nu het zittende rechtse kabinet wel verweten, maar in de afgelopen dertig jaar was het niet anders. Zodoende is er op het gebied van OV-ontwikkeling een enorme achterstand ontstaan.

Een belangrijk onderwerp in deze vergadering was de ring-Utrecht, in de vergadering omschreven als de draaischijf in ons verkeerssysteem. De snelwegen rond Utrecht worden in de plannen op veel manieren voor het autogebruik verbeterd, en het meest opvallende is de verbreding van de A27 van 2 x 4 naar 2 x 7 stroken. Die zal zowel de beleving van het natuurgebied van Amelisweerd als de bewoonbaarheid van de aanliggende Utrechtse wijken ernstig schaden.

 

Invloed van Utrecht
De regie en ook de verantwoordelijkheid voor de verbreding ligt bij het ministerie, maar het is wel van belang of de gemeente aan deze plannen meewerkt. De verantwoordelijk wethouder, Frits Lintmeijer van GroenLinks, zit hiermee in een lastige positie. GroenLinks heeft zich in het verleden uitgesproken als voorstander van het alternatieve plan “de Kracht van Utrecht”. In dat plan wordt de achterstallige ontwikkeling van het openbaar vervoer en de fietsvoorzieningen in en rond Utrecht aan de orde gesteld, en bepleit dat in die ontwikkeling geïnvesteerd gaat worden. Daarmee kan de behoefte aan autoverkeer op de A27 zodanig getemperd worden dat de verbreding helemaal niet meer nodig is.

Het was dan ook merkwaardig om op 6 december in Den Haag te horen dat Utrecht volledig zal meewerken aan de gewenste verbredingen. De vraag is dan: waar staat GroenLinks in deze kwestie?
Bij de behandeling in de raad, op 4 november heeft GroenLinks gesteld dat verzet tegen de plannen geen optie was. Wel zijn er voorwaarden gesteld aan het meewerken met de bedoeling dat de wethouder in het overleg met het rijk er zoveel mogelijk uitsleept. Zo zijn er aanbevelingen meegegeven om eerst de plannen richting OV eerst uit te werken, beprijzing in te voeren, een maximumsnelheid van 80 km/uur in te voeren op de ring en ook om beperking van luchtvervuiling en verkeerslawaai beslissend te laten zijn bij de planontwikkeling. Allemaal aanbevelingen uit “de Kracht van Utrecht”, die op deze manier gerealiseerd zouden moeten worden.

Het is niet duidelijk in hoeverre deze aanbevelingen tot het ministerie zijn doorgedrongen. Het is volgens Marry Mos, fractievoorzitter GroenLinks in de Utrechtse gemeenteraad, zaak dat we zelf toezien op verwerking van de aanbevelingen in de komende fasen: vaststellen richtlijnen voor de tweede fase MER, en zorgen dat een minimale variant (de rijstroken inpassen binnen de ruimte van de bestaande bak) binnen beeld blijft.

 

De MER
Rijkswaterstaat wil in 2011 twee extra rijstroken binnen de bestaande bak aanleggen. Deze actie zal ongetwijfeld aangevochten worden, maar daarop wordt hier niet verder ingegaan. De verbreding waarover we nu praten voegt vanaf 2016 nog eens 4 rijstroken toe, waarmee het totaal op 2 x 7 komt. Dit past niet meer binnen de bestaande bak. De milieuschade zal enorm zijn. Die schade wordt wel vooraf geïnventariseerd, in een zogenaamde Milieu Effect Rapportage (MER).
De MER wordt in twee fasen uitgevoerd. De eerste is in oktober afgerond. Daarbij is ook het rapport “de Kracht van Utrecht” ingebracht, maar dat is door het ministerie gekenschetst als “niet probleemoplossend”. De eerste fase van de MER heeft volgens de minister laten zien dat de wensen binnen de regels blijven, en in de tweede fase zal men wellicht kunnen constateren dat ook de verbreding tot 2 x7 binnen de wettelijke milieu-eisen haalbaar is.

Misschien had een te dwarse opstelling van Lintmeijer wel tot gevolg gehad dat deze plannen onder de crisis- en herstelwet zouden worden gebracht, en dan was er helemaal geen MER geweest. Maar het ziet er wel naar uit dat er nog veel werk verzet moet worden om de maximale variant buiten de deur te houden. Bestuurlijk lijkt er niet zoveel aan te doen, dus moeten we ons vasthouden aan de herhaalde toezegging van Schultz dat de uitvoering aan alle wettelijke normen moet voldoen. Dan ligt het het meest voor de hand de ontwikkeling van luchtkwaliteit en geluidsniveaus goed in de gaten te houden.

Het probleem met die wettelijke normen is dat de gemeentelijke ambtenaren van de afdeling Milieu de berekeningen niet objectief uitvoeren; zij vinden het hun werk om aan te tonen dat de luchtkwaliteit juist binnen de voorgeschreven grenswaarden vallen, en manipulatie van de cijfers is daarbij heel gewoon. De rechtbank zal, als het tot procedures komt, meestal de gemeente gelijk geven, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de overheid betrouwbaar is.

 

 

Dit jaagpad dreigt te verdwijnen als de A27 aan de oostzijde wordt verbreed.

Waar praten we over?
Van de voorgestelde wegverbreding is nog geen enkele tekening beschikbaar; er is nog niet onderzocht of er vooral aan de westzijde, waar woonwijken liggen, extra ruimte gevonden moet worden of dat de oostzijde wordt gebruikt waarbij het Markiezenbos en de bedding van de Kromme Rijn in het gedrang komen. Het is ook moeilijk voorstelbaar dat er naast de verdiepte bak een tweede verdiepte bak komt, en dat vervolgens de weg snel omhoog moet om over een zeer lang viaduct de Kromme Rijn over te steken. Dit ongelukkige tracé moet dan ook nog deels overkluisd worden met een constructie die geen enkel doel dient dan te etaleren dat de minister wel een gebaar wil maken.
Iedere poging om de voorgestelde uitbreiding ruimtelijk uit te werken toont onmiddellijk dat het een vrijwel onmogelijk plan is.

Intussen staat GroenLinks nog steeds op het standpunt dat zo min mogelijk asfalt de beste oplossing is. Dat standpunt is alleen niet tot Den Haag doorgedrongen. Ongetwijfeld zullen berekeningen van de luchtkwaliteitswaarden en de geluidsniveaus strijdigheid met de geldende normen opleveren; kan dat onder verantwoordelijkheid van een GroenLinks wethouder onder tafel worden gewerkt?

Peter van Corler, woordvoerder GroenLinks, zegt hierover:

Er is nu besloten de 2e fase van de MER in te gaan, waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheden aan de oostkant van de stad. Hierbij zijn nog vele varianten die onderzocht worden. Er zijn dus nog geen tekeningen e.d. waaruit duidelijk wordt hoe de situatie er precies uit gaat zien. Alle opties t.a.v. oost, west e.d. liggen nog open. Dit onderzoek zal nog zo’n anderhalf jaar duren.
Voordat dit onderzoek van start gaat, moeten eerst de richtlijnen voor de 2e fase van de MER worden vastgesteld. Dit is ook een moment waarbij we als gemeente moeten zorgen dat belangrijke voorwaarden voor het verdere onderzoek worden opgenomen.
Pas na het onderzoek in de 2e fase van de MER en het vaststellen van deze MER is er een formeel moment waarop ingesproken kan worden. Wel willen we er voor zorgen dat gedurende het proces ruimte is voor meepraten/invloed.

Zwak in deze benadering is dat de fractie wel gewag maakt van invloed vanuit de bevolking, maar dat het ontbreekt aan een duidelijke stellingname. Als GroenLinks zijn werk goed zou doen dan zou in de publiciteit uitgesproken worden dat de 2 x 7 verbreding een ramp zou zijn. Dan zou invloed vanuit de bewoners niet worden afgewacht maar verzet gemobiliseerd. Met voor de burgers duidelijke informatie, met tekeningen en beschrijvingen van het onheil dat Den Haag voor ons in petto heeft. Maar zulke publiciteit komt niet op gang; de Utrechtse burger weet nog van niets.

 

Zorg voor de burger
De overheid blijkt veel werk te maken van bereikbaarheid. Daarbij denkt men eigenlijk alleen aan korte termijn autobereikbaarheid, waaraan de leefbaarheid geheel ondergeschikt wordt gemaakt. Zorg voor de gezondheid van de burger ontbreekt geheel. Dat is een ernstige tekortkoming als we beseffen dat ademhalingsklachten onder de kwetsbare bevolkingsgroepen (kinderen en ouderen) sterk toenemen. Daarvoor is de overheid even blind als voor de structurele onderwaardering van het openbaar vervoer.
Wethouder Mirjam de Rijk liet in een interview in VNGMagazine noteren:

‘Het kabinet doet wel heel daadkrachtig, maar ook deze regering heeft te maken met Europese regels en normen over luchtkwaliteit.’
Als de bevolking in opstand komt, weet ze De Rijk aan haar zijde. Want voor de stad Utrecht hoeft die verbreding niet. ‘Extra snelwegen zetten altijd een enorme druk op de stad. Waar moeten wij al die auto’s laten? Nee, wij zitten hier niet op te wachten. Ik vraag me ook af of het probleem zo groot is als men wil doen geloven. Ik hoor de A27 zelden bij de filemeldingen.’

Dat leverde haar meteen raadsvragen op van het CDA. Deze mensen vinden dat De Rijk, die zelf geen auto heeft, niet kan oordelen over de noodzaak van wegverbredingen. Onheus, deze politici hebben we immers nooit horen klagen over oordelen betreffende het openbaar vervoer door mensen die nooit in de trein zitten. Milieu en gezondheid tellen blijkbaar voor hen minder dan autobereikbaarheid.

We kunnen nog een beroep doen op de wetenschap; we hebben in deze stad het “Utrecht Centrum voor Aarde en Duurzaamheid” waar men over lange termijn oplossingen filosofeert. UCAD gaat wellicht een visie op duurzame mobiliteit ontwikkelen, maar voorlopig is zo’n visie er nog niet.

Het zou welkom zijn als politici en deskundigen meer zorg zouden hebben voor de gezondheid van de burger.

 

Theo Haffmans

 

 

 

Reacties 

#2 Peter van Corler 2011-01-25 17:37

Beste Theo,
Bij de plannen voor de ring Utrecht zijn de effecten op de omgeving voor GroenLinks van groot belang. Wat betekent een uitbreiding voor de gezondheid van de Utrechters? Welke maatregelen worden er genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren? Hoe beperken we geluidsoverlast in de wijken? Hoe behouden we zo veel mogelijk natuur?
Daarom zet GroenLinks zich in om zo veel mogelijk goede ideeën uit de Kracht van Utrecht gerealiseerd te krijgen. Dit is een gevecht dat een lange adem vraagt én ons soms voor lastige keuzes plaatst. Eén van die lastige keuzes was het instemmen met het verder onderzoeken van de Oost-variant. Een asfalt-uitbreiding heeft zeker niet onze voorkeur, maar we hebben toch ingestemd met het onderzoek, omdat we met een absoluut ‘nee’ onze onderhandelings positie zouden verspillen. We konden er dan zeker van zijn dat we precies dát zouden krijgen waar we tegen zijn: een maximale verbreding, met minimale compenserende maatregelen; Minimale aandacht voor de gezondheid van bewoners, geen aanpak van de luchtkwaliteit en geen vermindering van geluidsoverlast . Bovendien was er het grote risico dat het Rijk de planstudie ring Utrecht onder de Crisis- en Herstelwet zou onderbrengen, met alle gevolgen van dien.
Door in te stemmen zitten we nog aan tafel en kunnen we er voor Utrecht zo veel mogelijk uitslepen. De volgende stap in het proces is het vaststellen van de richtlijnen van de tweede fase van de MER. We willen dat de voorwaarden die bij de raadsbehandelin g zijn aangenomen, hierin verwerkt worden. Daarnaast hebben we natuurlijk regelmatig contact met actieve bewoners en (milieu)organis aties over de Ring-plannen en de alternatieven.
De strijd rondom de snelwegen is zeker nog niet gestreden. Politiek, bewoners en maatschappelijk e organisaties zullen elkaar moeten versterken om de asfaltambities van het huidige kabinet zoveel mogelijk in te dammen. Vanuit GroenLinks blijven we ons in ieder geval inzetten voor een gezonde leefomgeving en zo min mogelijk asfalt. Ik ga er van uit dat we daarin op je steun kunnen rekenen.

Quoting

#1 jan korff de gidts 2011-01-03 16:57

Goed verhaal, Theo: je raakt de essentie voor Utrecht: hoe mobiliseren we de Utrechtse stadsregio voor de omslag naar duurzame bereikbaar met fiets en OV en voor het temperen van het alsmaar groeiende autoverkeer?

Wie volgt met zijn of haar essentie van dit heikele vraagstuk.

2 x 7 rijstroken: bizar voor woorden?!

Quoting

Plaats reactie

Over de wijze waarop de Utrechtse gemeenteraad zijn taak vervult

 Burgers zoeken goede raad
Hoe adequaat functioneert de gemeenteraad? Omdat wethouders sinds 2002 geen deel meer uitmaken van de raad heeft hij nu vooral kaderstellende en controlerende taken. Met de gemeenteraadsverkiezingen voor de deur vroegen Utrechtse burgers zich of deze taken naar behoren uitgevoerd zijn, zodat het antwoord op deze vraag bepalend kan zijn voor hun uit te brengen stem.
De rol van de gemeenteraad, met name zijn kaderstellende en controlerende taak,  bij de uitbreidingsplannen van de stadsschouwburg werd ontrafeld als model voor andere belangrijke projecten.
Sinds 2007 zijn door het college van B&W allerlei plannen gelanceerd variërend van een complete nieuwe schouwburg op een andere locatie tot een ondergrondse uitbreiding van het huidige gebouw op het Lucasbolwerk in het vermaarde Zocherplantsoen.
Wij onderzochten hoe de raad op die plannen reageerde, of er discussie was over nut en noodzaak van een grotere schouwburg, over de financiële exploitatie en over de omgevingseffecten, waar burgers zich grote zorgen over maakten en hoe hij reageerde toen het college de raad fout inlichtte om een plan erdoor te krijgen.

De bevindingen over het functioneren van de raad zijn zorgwekkend: in zijn kaderstellende en controlerende taak ten opzichte van het college van B&W bleek hij ernstig tekort te schieten. Lees het relaas hieronder.
Verkeerde start

 

Op 29 februari 2012 maakte B&W bekend dat de stadsschouwburg uitgebreid moest worden. De Blauwe Zaal (‘vlakkevloerzaal’) moest ondergronds gaan en de vroegere ruimte van de Blauwe Zaal moest als horeca (‘feestzaal’) ingericht worden. In die brief en zijn bijlagen werd geen afwegingskader gepresenteerd, geen belangeninventarisatie en -afweging getoond.

In latere stukken is de leefomgeving van de burger alleen niet meer dan voorbijgaand vermeld. Er was geen onderzoek gedaan naar de effecten van het plan voor de omgeving. Evenmin was er een inventarisatie van betrokken belangen waardoor er ook geen belangenafweging gemaakt werd. Op de voorgenomen weg naar een bestemmingsplanwijziging heeft de omgeving geen enkele rol kunnen spelen. Dit was voor buurtbewoners, en – omdat het Zocherplantsoen een stedelijke functie heeft – voor nog veel meer burgers een slecht te verteren zaak.

Het bestemmingsplan is immers als een afspraak voor een zekere periode, een contract tussen het gemeentebestuur en de bevolking met betrekking tot de inrichting en het gebruik van de schaarse ruimte in de dichtbevolkte stad. Zonder planologisch-ruimtelijke visie en -onderbouwing is aan de raad voorgesteld dit contract open te breken, waarmee aan de betrokken belangen van de burgers voorbij werd gegaan. “Een ondergrondse zaal past niet in het bestemmingsplan. Een wijziging van het bestemmingsplan is noodzakelijk.” (zie “Feit 1”).

 

Het Comité Behoud Lucasbolwerk (CBL) had in juni 2008 al de toen voorliggende stukken grondig bestudeerd[1]:

–      het Haalbaarheidsonderzoek, vooral op het punt van de in de toenmalige raadsvergadering niet-besproken optie van ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg, was gebrekkig onderbouwd;

–     de kostenraming schoot ernstig tekort, wat botste met de conclusie van haalbaarheid die B&W trok terwijl dat haalbaarheidsonderzoek zelf niet aan enige conclusie toekwam;

–      de tekst van het haalbaarheidsonderzoek houdt zonder conclusie gewoon ergens op.

De raad heeft op geen enkele wijze ooit op de brief gereageerd.

Het college verklaarde in 2008 expliciet dat het de exploitatie van een ondergrondse zaal geen reële kans van slagen gaf. (zie “Feit 2”). Mede om die reden koos het college voor een elders te bouwen nieuwe theaterzaal.

In 2012 leek de raad de beraadslaging van 2008 te zijn vergeten, anders zou de collegebrief van 29 februari 2012 aanleiding hebben moeten geven tot een stevige interpellatie; maar de raad liet dat achterwege, daarmee aan B&W ruimte gevend om veel geld aan een onhaalbaar idee uit te geven.

 

 

Foute informatie

Keer op keer laat de raad onvolledige en onjuiste informatie passeren. Hiervan noemen we drie voorbeelden.

1.    De brief van het college van 8 april 2008 aan de beide raadscommissies liet onvermeld dat het zogenoemde haalbaarheidsonderzoek naar aanleiding van de nota Een nieuw theater voor de stad (31 mei 2007), niet goed aansloot op de ontwikkelingsvarianten voor podiumkunsten in de genoemde nota. De nota van 2007 werd door B&W stilzwijgend gewijzigd en zo vervolgens gepresenteerd. Die wijziging betrof de bouw van een ondergrondse zaal. Omdat daarover in toelichting en presentatie van die raadsbrief niet werd gerept, mag worden gesteld dat dat nieuwe element in het onderzoek werd binnengesmokkeld. Maar de raad wijdde daaraan geen woord, kennelijk omdat men bijna unaniem voor een nieuw theater was.

2.    In de brief waarmee het plan voor de ondergrondse zaal op 29 februari 2012 aan de gemeenteraad werd gepresenteerd, werd gesteld dat de ondergrondse zaal een idee was van de op dat moment werkzame architect. B&W had de ondergrondse zaal echter al in 2008 aan de raad voorgelegd. Bij de behandeling in 2008 van de betreffende nota gaf B&W echter aan dat de ondergrondse variant qua exploitatie geen reële kans van slagen had. Door deze geschiedenis in 2012 uit te wissen (zie “Feit 3”) werd het eerdere negatieve oordeel van B&W over de exploiteerbaarheid van de ondergrondse zaal verdonkeremaand.

3.    Het gebied bij de stadsschouwburg waarvoor volgens B&W een wijziging van het bestemmingsplan nodig was, werd veel ruimer getekend dan op grond van de tekst nodig was. Dit maakte het mogelijk om in het kaartje van de beoogde bestemmingsplanwijziging de ondergrondse zaal aanmerkelijk groter te tekenen dan de grootte die de zaal op grond van de stukken moest hebben. Als ware het een deel van de ondergrondse zaal, zo werd er een tweede ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg meegetekend, namelijk een opslagkelder in de bodem voor de toegangsdeur van de expeditieruimte. Die zou grenzen aan de ondergrondse zaal, en mogelijk met de ondergrondse zaal als één bouwwerk gerealiseerd worden.

Deze tweede ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg werd in de stukken volledig verzwegen en “gewoon” meegesmokkeld in de raadsvoordracht. (zie “Feit 4”).

 

Begin 2012 werd, zoals gebruikelijk in stevige retoriek en met slim georkestreerde medewerking van de lokale media, het collegebesluit over uitbreiding onder het park wereldkundig gemaakt. Nut-en-noodzaak en een afwegingsproces kwamen in de berichtgeving niet aan orde, evenmin in het besluit zelf.

De bedoelde media waren nota bene eerder geïnformeerd dan de raad.

Tussen de regels was als boodschap te lezen dat B&W tot de ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg had besloten en dat het besluit slechts na een formalistische omweg langs de raad ook zou worden uitgevoerd. Daarmee werden burgers en raadsleden geïnformeerd over wat zij moesten verwachten, c.q. wat van hen verwacht werd.

Voor de raad zou er genoeg reden moeten zijn om B&W na ontvangst van hun brief van 29 februari 2012 direct op het matje te roepen. De brief ging immers volledig voorbij aan de eerdere vaststelling van het college dat het uitbreidingsplan qua exploitatie onrealistisch was. Verder gaf de brief geen enkel inzicht in de noodzaak en de haalbaarheid van het plan, waarvoor men de bescherming van het bestemmingsplan – waarvan de inkt nog nat was – terzijde wou schuiven.

De raad deed echter niets, helemaal niets.

 

 

Ook verder laat de raad de ontwikkelingen op zijn beloop

 

De raad die pro forma zelf zijn agenda bepaalt, liet de brief van B&W gewillig op de vergaderagenda (van de raadscommissie van 10 april 2012) zetten. Voor een verzoek de brief in te trekken waren op dat moment al redenen te over:

–      de vervalsing van de voorgeschiedenis (aan ongeveer 20 zittende raadsleden bekend),

–      de breuk met het eerder overeengekomen beleid,

–      een ontbrekende verankering in enig beleidsprogramma,

–      een ontbrekende nut-en-noodzaak-paragraaf,

–      het omzeilen van het gewenste draagvlak onder Utrechters,

–      een inventarisatie van betrokken belangen en een belangenafweging,

–      een schets van de omgevingseffecten,

–      een schets van risico’s op allerlei gebied,

–      een deugdelijk exploitatie- en investeringskostenoverzicht en

–      een voorstel m.b.t. de plaatsing van het plan in het begrotingskader.

De raad liet dit op zijn beloop, voegde zich zonder mopperen in de marsroute die voor hem werd uitgezet en gaf B&W daarmee de ruimte om voorbarig allerlei plan- en propagandakosten te maken die bij een gedegen aanpak niet nodig zouden zijn geweest.

 

Gedurende elf maanden, tot 29 januari 2013 (raadscommissievergadering) heeft de raad het plan met betrekking tot de ondergrondse zaal laten voortsudderen.

In die 11 maanden kon – niet gestoord door de raad – B&W op allerlei manieren aan de lastigheden op de weg naar realisatie van zijn idee voorbijgaan door:

–     deze lastigheden te negeren, er niet over te praten (bijv. risico’s in de ondergrond, technische uitvoering van vluchtwegen), niet in te gaan op opmerkingen daarover,

–     semantische trucs toe te passen (bijv. de omzetting van de bestaande Blauwe Zaal in horecaruimte en het bouwen van de ondergrondse zaal afdoen als het verplaatsen van de blauwe zaal aan te merken),

–     het doorschuiven van vrijwel alle wezenlijke elementen naar een moment in de procedure waarvan terugkeer niet mogelijk is (bijv. het zogenoemd stedenbouwkundig programma van eisen vrijwel zonder eisen opleveren, met in plaats daarvan de toezegging het nodige ‘later’ alsnog te onderzoeken),

–     het debiteren van eenvoudige postulaten, stellingen zonder bewijs, in plaats van onderbouwingen en bewijs te leveren (bijv. stellen dat slechts een iets grotere capaciteit van de blauwe zaal en de uitbreiding van de horecafunctie van de stadsschouwburg, ondanks de hogere exploitatielasten een beter exploitatieresultaat zou geven).

In commissievergaderingen en op raadsinformatieavonden werden door raadsleden welwillend-kritische vragen gesteld, dan wel werd de loftrompet gestoken over het gepresenteerde idee. (Zonder over deugdelijk materiaal te beschikken had de wethoudersfractie zich al in een pril stadium daarmee verbonden.)

Individuen en groeperingen deden bij herhaling onderbouwd mededeling van hun kritische standpunt. Van de zijde van de raad ontvingen zij daarop geen reactie of vraag, afgezien van enkele opmerkingen uit de losse pols in de marge van een tweetal raadsinformatieavonden.

Tegen de tijd dat het raadsvoorstel behandeld werd nam het Comité zelf initiatief, zocht enkele raadsleden op en informeerde hen over de inhoud en impact van eerder door het Comité aan de raad gestuurde stukken.

 

 

Om en over burgers heenlopen. De raad grijpt niet in.

 

De stukken die aan de raad gepresenteerd werden vertoonden veel hiaten:

–    er was geen omgevingseffectonderzoek verricht,

–    een planologisch-ruimtelijke visie en -onderbouwing ontbrak en

–    van een inventarisatie en afweging van de betrokken belangen van buurtbewoners en gebruikers van het park bleek niets.

Het bestemmingsplan (contract met de burgers) dat juist één maand voor de brief van 29 februari 2012 onherroepelijk was geworden, zou zonder nadere discussie, enkel op grond van de constatering dat het de ondergrondse zaal hinderde, ad hoc opengebroken dienen te worden.

Op publieksinformatieavonden, ook bezocht door leden van bijna alle fracties, werden de door het publiek geuite bedenkingen door ambtenaren of ingehuurde externen vrijwel zonder kracht van argument als niet-realistisch aangemerkt. Of ze werden geparkeerd in een vaag ‘dat-zoeken-we-nog-uit’-traject, waarvan niets meer vernomen werd. Burgers voelden zich in het geheel niet gehoord, dat terwijl de gemeente Utrecht bij herhaling verklaart dat ‘bewonersparticipatie’ en ‘co-productie’ hoog op de beleidsagenda staan. Het gevoel overheerste dat de informatieavonden slechts dienden om te kunnen verklaren dat de burgers een inbreng hadden gehad.

De wijze waarop de Utrechtse burgers feitelijk bejegend werden geeft geen pas, maar daaraan werd door de raad voorbijgegaan. Zou de raad draagvlak onder de Utrechters van belang geacht hebben, dan zou de raad B&W duidelijk gemaakt hebben dat het onderwerp pas behandeld zou worden als er een correcte raadpleging van belanghebbenden had plaatsgevonden en dat het ongepast is antwoorden naar een onbekende toekomst te schuiven.

 

 

Te elfder ure gestelde vragen en vragen die de raad nooit stelde

 

In de raadscommissievergadering van 29 januari 2013 was het voorstel aan de orde gesteld om het plan verder uit werken (uitlopend in een investeringsbeslissing) en de weg naar wijziging van het bestemmingsplan in te slaan. Toen pas begon de raad te reageren.

Kritische vragen van CDA, PvdA, SP en VVD domineerden de beraadslaging. GroenLinks was nog steeds ingenomen met het plan. De GroenLinks-wethouder van cultuur was welbespraakt aan het schutteren met zijn antwoorden en reacties; de PvdA-wethouder ruimtelijke ordening hield zich op de vlakte.

Nut-en-noodzaak-vragen kwamen ditmaal wel op tafel. De belangrijkste vragen hadden betrekking op de gebrekkige exploitatieopzet van de stadsschouwburg (de huurder van de beoogde ondergrondse zaal), het realiteitsgehalte van de vagelijk aangegeven investeringskosten en de rekening waaruit de gemaakte plankosten betaald zouden worden.

De omgevingseffecten echter kwamen vrijwel niet ter sprake. Ook de tegenstrijdigheid van het plan met het staande beleid m.b.t. openbaar groen en parken kwam in het geheel niet aan bod, evenmin als de toch al problematische verkeerssituatie. Ook de beoogde afbreuk aan de rechtszekerheid die het bestemmingsplan moet bieden en de belangenafweging en het kader daarvan kwamen niet aan bod.

Voorts werd niet ingegaan op het vanuit burgerperspectief onacceptabele gedrag van B&W, namelijk het op tal van punten debiteren van onwaarheden. Kennelijk tilde de raad daar niet zwaar aan, hoewel de burger dat anders ziet.

De burger zou niet op basis van goed vertrouwen, maar op basis van feitelijk gedrag op zijn overheid moeten kunnen vertrouwen. Waar de feiten het vertrouwen ondergraven gaat de legitimiteit van de overheid verloren.

 

De wethouder deed de toezegging de vele vragen waarop hij staande de vergadering geen antwoord had, alsnog per brief te beantwoorden. Die brief verscheen op 12 februari 2013, maar de antwoorden gingen nogal eens langs de strekking van de vragen heen en lieten een aantal punten onbesproken. De tevredenheid van de meeste raadsfracties over de brief was niet groot, zo werd vernomen.

Naar alle waarschijnlijkheid is er na die brief overleg geweest tussen enerzijds de cultuurwethouder (of eventueel meerdere collegeleden) en anderzijds vertegenwoordigers van een onbekend aantal fracties. Op 27 februari 2013 berichtte de PvdA-woordvoerder dat het raadsvoorstel voor de ondergrondse zaal van de agenda van de eerstkomende raadsvergadering was gehaald. Hij voegde er in een persoonlijke noot aan toe dat hij na een gesprek met de wethouder de indruk had overgehouden dat dat definitief zou zijn.

Kort daarna trok B&W het plan in.

De burgers die verontrust waren door de mogelijke uitbreiding van de stadsschouwburg kunnen tevreden zijn. Dat geldt dan de uitkomst van het proces. De wijze waarop de raad met het plan omsprong was echter verontrustend. Zie ook het feitenrelaas.

 

 

Instemmen of afwijzen op ‘gevoel’

 

In februari 2012 was het vertrekpunt een onuitgewerkt idee, met een in alle opzichten ontbrekende onderbouwing, dat haaks stond op de conclusie uit 2008 met betrekking tot de exploitatie.

Lopende het planproces werden naar gelang aard en kracht van tegendruk, allerlei elementen als fundering onder het gelanceerde idee geschoven, zoals de inpassing van een ondergrondse fietsenstalling, dat de bomen ontzien zouden worden en dat er van de ondergrondse zaal bovengronds niets te zien zou zijn.

 

De raad heeft kennelijk een werkwijze waarbij noch voor zichzelf, noch voor het college, noch voor de burgers duidelijk is welke de beoordelingskaders en –maatstaven zijn. Uit de gesprekken met vier fractievoorzitters bleek dat men het college zijn gang had laten gaan tot het moment waarop er een ontwerp-raadsbesluit voorgelegd werd dat consequenties zou hebben.

Onderweg naar dat moment zagen de raadsfracties het voorstel tot enige vorm komen en ontwikkelden zij geleidelijk aan een positief dan wel negatief gestemd “gevoel”, zoals drie van de vier voorzitters het uitdrukten. Vervolgens is men met vragen, vooral gericht op de elementen die in de stukken van B&W ontbraken, gaan zoeken naar bevestiging of falsificatie van dat gevoel. Op basis van de uiteindelijk overheersende indruk bepaalde men zijn positie. Daarbij speelde de leefbaarheid en de aantasting van het park geen enkele rol.

De uiteindelijk beslissende punten waren de als te groot beoordeelde financiële risico’s voor de gemeente en de overtuiging dat de zich steeds meer als horecabedrijf profilerende schouwburg, in een valse concurrentieverhouding raakte tot private zaalverhuurders en horecabedrijven.

 

Opgemerkt moet worden dat de documenten van B&W in belangrijke mate aan chauvinisme en andere onzakelijke gevoelens appelleerden (“Met de realisatie van een ondergrondse zaal met 285 stoelen komt er geen theaterzaal bij in Utrecht maar voegen we iets toe aan de culturele infrastructuur”), weinig feitelijk en gebrekkig of niet onderbouwd waren.

Het was voor de raad lastig om het voorstel te accorderen of af te wijzen zonder te beschikken over aanvaardbaar onderzoek en juiste argumenten. Dat leidde tot de neiging om te besluiten op basis van ‘gevoel’ en losjes geformuleerde toezeggingen van het college om dit-of-dat nader of anders uit te werken; toezeggingen die juridisch vrijwel niet afdwingbaar zijn.

Dit is een wijze van werken die in andere organisaties onacceptabel zou zijn en financiering onmogelijk zou maken. Waar het om het burgerbelang en de burgerportemonnee gaat zou de raad het gebrekkig functionerend college en de ambtenaren moeten bijsturen en moeten afdwingen dat gehandeld wordt volgens algemeen aanvaarde maatstaven van behoorlijk bestuur.

 

 

Als de raad zijn werk naar behoren zou doen ………….

 

De raad heeft zijn opdracht ingevolge de Wet dualisering gemeentebestuur niet naar behoren verricht en daardoor de Utrechters een slechte dienst bewezen. Hoewel het een enorme cultuuromslag inhoudt lijkt het ons niet onmogelijk dit structurele manco te verhelpen.

Met het oog op de belangen van de burgers die in het duale stelsel door de raad behartigd worden, zou de raad de touwtjes in handen moeten nemen, onder meer door:

–     kwaliteitseisen te stellen aan de voorstellen van B&W en daar de hand aan houden, wat onder meer moet inhouden dat B&W een goede verklaring geeft waarom voorstellen gedaan worden (o.a. een probleemstelling die de kloof tussen het bestaande en het gewenste behandelt),

–     een heldere afbakening van processtappen, die – anders dan in het nu besproken dossier stadsschouwburg – niet dwars door en over elkaar heenlopen, en daarop aansluitend een heldere en gefundeerde besluitvorming,

–     indachtig de controle-opdracht voor de raad en zeker nu (bepaald niet voor het eerst) gebleken is dat B&W de raad niet correct informeert, te zorgen voor effectieve ondersteuning van de raad, met aansturing door de raad zelf[2],

–     burgerparticipanten, insprekers e.d. veel eerder in de beleidsvormingsprocessen te horen dan tot dusver het geval is (eventueel door de raadsondersteuners), opdat de inbreng die er in kwaliteitsopzicht vaak veel toe doet, benutbaar wordt,

–     bij veel omvattende beleidsvormingsprocessen op meerdere punten met B&W tussendoor, maar zonder de druk van besluitvorming, de stand van zaken te bespreken,

–     te zorgen voor onderbouwde evaluaties die met recht evaluaties mogen heten.


Feitenrelaas plan ondergrondse zaal stadsschouwburg

 

 

Op 31 mei 2007 liet de gemeentedienst Stadsschouwburg een notitie het licht zien onder de titel Een nieuw theater voor de stad. In de notitie werden twee toekomstscenario’s behandeld: 1. Een nieuw theater met één zaal van 1.500 zitplaatsen en renovatie van de huidige schouwburg; 2. Een nieuw theater met drie zalen (1.500, 750 en 300 zitplaatsen) en herbestemming van de stadsschouwburg.

Bij brief van 12 juni 2007 informeerde B&W de raadscommissie Maatschappelijke Ontwikkeling over de notitie, stelde een haalbaarheidsonderzoek in het vooruitzicht en gaf aan in het voorjaar 2008 op het onderwerp te zullen terugkomen.

 

Op 20 mei 2008 behandelde dezelfde raadscommissie het Haalbaarheidsonderzoek Een nieuw theater voor Utrecht[3] van januari 2008. In een aan de behandeling voorafgaande brief van 8 april 2008 aan beide raadscommissies had B&W laten weten een voorkeur te hebben voor realisering van een nieuw amusementstheater en renovatie van de huidige stadsschouwburg[4]. De brief verzweeg echter dat het onderzoek niet goed aansloot op de scenario’s van 31 mei 2007. Er was namelijk een gewijzigde eerste variant onderzocht, waarbij de bouw van een ondergrondse zaal als nieuw element werd ingebracht. Omdat daarover in toelichting en presentatie niet werd gesproken kan men zonder bezwaar stellen dat dat nieuwe element in het onderzoek werd binnengesmokkeld.

De raadscommissie heeft in zijn bespreking aan deze onregelmatigheid geen aandacht geschonken. Overigens kwam de mogelijke ondergrondse uitbreiding noch in enige commissiebijdrage, noch in het vertoog van de wethouder voor. De voorzitter van de vergadering vatte aan het eind van de beraadslaging niet samen en trok geen conclusie. Niettemin bleek er vrijwel algemene overeenstemming ten aanzien van de vraag of er wel of niet een derde zaal gebouwd zou moeten worden. (De eerste en tweede zaal waren in deze visie de grote zaal en de blauwe zaal van de huidige stadsschouwburg.) Met uitzondering van de Groep Mossel, die een drie-in-één-variant voorstond, waren alle fracties voor het bouwen van een grote amusementszaal elders, waarbij de meeste fracties ook opteerden voor een locatie in nog te ontwikkelen centrum van Leidsche Rijn.

Hoewel de wethouder zich nog niet vastlegde omtrent de vraag of de locatie van de derde zaal Leidsche Rijn Centrum, het Stationsgebied Jaarbeurszijde of Paardenveld zou moeten zijn, gaf hij aan dat het college van mening was dat andere opties nauwelijks voorhanden zijn zonder een explosie in de kosten. Het college had alle initiatieven en ideeën goed bekeken en was van oordeel dat iets anders op het Lucasbolwerk qua exploitatie geen reële kans van slagen had. Om die reden zag het college de keuze voor een afzonderlijke theaterzaal, als eerste trechter in de besluitvorming.

 

In een notitie van juni 2008 (op 16 juni bezorgd bij de gemeenteraad) gaf het Comité Behoud Lucasbolwerk (CBL), dat de hand had weten te leggen op het niet openbaar gemaakte Haalbaarheidsonderzoek, met argumenten aan dat het Haalbaarheidsonderzoek, vooral op het punt van de niet-besproken optie van ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg gebrekkig onderbouwd was en de kostenraming ernstig tekortschoot, hetgeen botste met de conclusie van haalbaarheid die B&W (en in het kielzog daarvan kennelijk ook de raad) trok omdat het rapport zelf niet aan een conclusie toekwam. Hoewel de notitie door de toezending deel werd van het bestuurlijk dossier heeft die in het geheel geen aandacht gekregen.

De brief werd in de raadsvergadering van 4 september 2008 “voor kennisgeving” aangenomen.

 

In de vergadering van de commissie Stad en Ruimte van 25 juni 2009 stelde GroenLinks aan de orde dat er op pagina 16 van de voorjaarsnota werd gemeld dat er een derde zaal van de stadsschouwburg op het Lucasbolwerk zou komen. De fractie vroeg of het college kon garanderen dat er niet in of onder het monumentale park gebouwd zou worden.

De wethouder, inmiddels niet meer van GroenLinks maar van de VVD, antwoordde dat voor een derde schouwburgzaal verschillende scenario’s denkbaar zijn, maar dat er nog geen besluit over gevallen is.

GroenLinks sprak vervolgens de hoop uit dat de derde zaal niet op of onder het Lucasbolwerk zou komen. De wethouder herhaalde dat het college van de verschillende visies kennis had genomen en dat als er over het onderwerp een besluit is genomen de raad geïnformeerd zal worden.

 

Daarna, in oktober 2009, rapporteerden het ingeschakelde ingenieursbureau DHV en de Gemeente Utrecht gezamenlijk over de verbouwingsvariant 1a in het Haalbaarheidsonderzoek (verbouwing zonder dakverhoging)[5].

 

“Binnen scenario 1 zijn drie varianten benoemd voor de renovatie van de Blauwe Zaal: variant 1a

verbouwing zonder dakverhoging, variant 1b verbouwing met dakverhoging en variant 2 waarbij een

nieuwe kleine zaal wordt gerealiseerd onder het Zocherplantsoen vóór de Stadsschouwburg Utrecht.

Het college van B&W heeft een voorkeur uitgesproken voor scenario 1 en gaf de opdracht nader

onderzoek te doen naar de locatiekeuze voor het nieuwe theater met één zaal en de renovatie van de

huidige schouwburg nader uit te werken. Hierbij dient variant 1a uit het onderzoeksrapport te worden

geactualiseerd en dienen de verbouwingswerkzaamheden te worden gefaseerd. Ruwweg dient in de

eerste fase de Blauwe Zaal, incl. bijbehorende ruimten, het entreegebied (kassa en receptie) en de

kantoren te worden gerenoveerd. In de volgende fase wordt de Grote Zaal verbouwd. Met deze tweede

fase kan pas worden gestart na realisatie van een nieuw groot theater op een nog nader te bepalen locatie in de gemeente Utrecht.” (Blz. 2.)

 

Op 4 februari 2010 besprak de raadscommissie Mens en Samenleving een voorstel van B&W dat luidde:

  1. Op basis van de rapportage ‘Schouwburg XL. Een nieuw theater voor Utrecht, afronding haalbaarheidsonderzoek’ en de notitie ‘Schouwburg XL in Leidsche Rijn’ voor de vestiging van Schouwburg XL uw voorkeur uit te spreken voor de locatie Leidsche Rijn Centrum;
  2. In te stemmen met de uitwerking in de Definitiefase van de nieuwbouw Schouwburg XL en de renovatie van de Stadsschouwburg Utrecht en
  3. De realisering en de financiering van de plannen te betrekken bij de voorstellen in het kader van de komende voorjaarsnota’s en programmabegrotingen.

 

De beraadslaging bestreek vele, zo niet alle denkbare aspecten van het theaterbeleid en toonde veruit lopende visies van de verschillende fracties. De voorzitter constateert uiteindelijk dat de commissie van mening is dat de raad dit na de verkiezingen van 2010 zou moeten behandelen, en rondde de bespreking af.

 

Vervolgens waren er raadsverkiezingen die gevolgd werden door een coalitie-akkoord dat vermeldt:

 

“Utrecht heeft een bruisende cultuur, zowel in de oude als in de nieuwe stadsdelen. We investeren daarom in een culturele trekker van formaat in Leidsche Rijn Centrum met een grote zaal van schouwburgformaat en zogenaamde 7 x 16 uur voorzieningen. We maken wel het voorbehoud, dat een fors deel van het voorziene exploitatietekort via publiek-private samenwerking wordt opgelost.” (Blz. 14.)

 

Op 1 januari 2012 werd de stadsschouwburg verzelfstandigd na voorafgaande beraadslagingen waarin de toekomst van de stadsschouwburg onder een aantal gezichtspunten werd doorgenomen en de bestuurlijke verhouding tot de gemeente Utrecht werd geregeld alsook een ‘bruidsschat’ werd afgesproken. De stadsschouwburg was niet langer een gemeentedienst; hij werd  in een stichting ondergebracht en raakte ver weg van de controle door de raad. De gemeente werd verhuurder van stadsschouwburglocatie en de stadsschouwburg huurde deze.

Het park dat voor en naast de stadsschouwburg ligt behoorde niet tot het gehuurde.

 

Het is bestuurlijk stil tot 29 februari 2012, het moment waarop B&W de raadscommissies confronteert met een koers die verrassend aansluit bij de in het Haalbaarheidsonderzoek Een nieuw theater voor Utrecht (januari 2008) gesmokkelde optie van de ondergrondse uitbreiding van de stadsschouwburg, waar raad en raadscommissies zich nog nooit over gebogen en uitgesproken hadden.

 

(“Feit 3”). B&W geeft in zijn brief voor dat het plan voor de ondergrondse schouwburgzaal ontsproten was aan het brein van architectenbureau Van Hoogevest, welk bureau het ingenieursbureau DHV, dat kennelijk de deur gewezen was, was opgevolgd.

Door de jaartelling van dat plan bij het aantreden van Van Hoogevest te laten beginnen leidt B&W de aandacht af van de voorgeschiedenis, waarin al keuzen gemaakt waren en enkele toezeggingen werden gedaan.

Geen enkele van de ongeveer 20 raadsleden die het voorafgaande persoonlijk hebben meegemaakt trekt aan de bel en de nieuwe raadsleden kijken niet in het raads- of fractie-archief, of althans maken van de bevinding geen probleem. Men voegt zich naar de aanpak van B&W.

B&W constateert in zijn brief dat het plan botst met het bestemmingsplan, maar in plaats van een onderbouwde afweging concludeert B&W kortweg: “Een ondergrondse zaal past niet in het bestemmingsplan. Een wijziging van het bestemmingsplan is noodzakelijk.” Ook in latere stukken van B&W krijgt dit niet meer reliëf.

Men moet dit geplaatst zien tegen de achtergrond van het bestuurlijk-juridisch feit dat vanwege het zeer ruime mandaat dat B&W heeft, het college zijn gang kan gaan en alleen van de raad een fiat nodig heeft op de punten van de bestemmingsplanwijziging en het investeringsbudget.

 

(“Feit 1”). Op 12 april 2012 wordt het voorstel voor de ondergrondse uitbreiding van de schouwburg in de commissie besproken. De commissie toont zich op onderdelen welwillend kritisch en heeft in het geheel geen aanmerking op de bedenkelijke gang van zaken. Ook wordt nagenoeg niet stilgestaan bij de eventuele fundering van de in de brief van 29 februari 2012 door B&W gedane uitspraken en getrokken conclusies, die vergaande consequenties hebben voor de toekomst van het stadspark Zocherplantsoen ter plaatse van het Lucasbolwerk. Ook klinkt niets door van de bezorgdheid en kritiek die belangengroeperingen op de raadsinformatieavond (en in aansluiting daarop per brief) geuit hadden. Vooral het Comité Behoud Lucasbolwerk heeft een lange lijst van risico’s en verborgen kosten in beeld gebracht[6].

De woorden ‘park’, ‘groen’, ‘openbaar groen’, ‘aantasting’, ‘bescherming’ zijn zelfs niet gebruikt. De term ‘randvoorwaarden’ is alleen door GroenLinks gebezigd in verband met de zo gevoelde opdracht na te gaan of “het voorstel realistisch is met de gestelde randvoorwaarden”.

Waar Groenlinks precies op doelde is onhelder, daar het College in zijn raadsbrief van 29 februari 2013 geen “randvoorwaarden” formuleerde.

 

In deze raadsbrief gaf het college aan dat het niet vanzelfsprekend is dat bijdragen in de exploitatie aangewend worden voor de investering zelf, maar dat dit wel een voorwaarde is om de ondergrondse zaal binnen het beschikbare budget te kunnen realiseren. Voorts gaf het college aan dat het nog niet duidelijk is of een ondergrondse theaterzaal tegelijkertijd met een ” ondergrondse parkeergarage” gerealiseerd kan worden, dit vanwege de noodzakelijke bereikbaarheid van de Stadsschouwburg.” Dit wordt verder onderzocht met de bereikbaarheid van de Stadschouwburg Utrecht als harde voorwaarde.”

In de raadsbrief van 5 april 2012 gaf de wethouder nog aan dat de aannemer voorafgaand aan start van de bouw harde randvoorwaarden over toevoerwegen, bouw en opslagruimte meekrijgt en verder dat zorgvuldig handelen voor het plantsoen uitgangspunt en randvoorwaarde tijdens de bouw is.

 

In de vergadering gaf de wethouder aan dat binnen het budget blijven een hard “criterium” is.

Verderop in de vergadering gaf GroenLinks eigen randvoorwaarden aan:

(1) het plan moet passen binnen de financiële kaders van de Voorjaarsnota zoals die is vastgesteld voor de renovatie van de Blauwe Zaal,

(2) het is van belang wanneer daar toch iets in de grond gedaan wordt tegelijkertijd de ontwikkeling van de fietsenstalling daarin mee te nemen en dat als het ware in een plan en in één procedure met één financieel verhaal op de markt brengen met één aanbesteding en met één aannemer. Zijn fractie vindt dat erg belangrijk.

(3) In het toekomstige project zal zeer zorgvuldig omgegaan moeten worden met het betrekken van de bewoners bij de planontwikkeling, en vooral ook bij de realisatie en de uitvoering ervan.

 

De voorzitter concludeerde:

 

“dat de raad richting de zomer de planning zal vernemen voor dit hele proces. Dan zal zoveel mogelijk besluitvorming in één beweging gemaakt worden. Daarbij gaf de wethouder aan dat de randvoorwaarden wat hem betreft hard zijn. Daarop heeft de commissie ook aangedrongen. De voorgenomen kleine zaal past binnen het podiumplan. Dat is daarvan geen uitbreiding. Na deze eerste consultatie zal een gebruikelijke volledige ronde van participatie volgen zoals met ruimtelijke projecten gebruikelijk is. De voorzitter concludeert dat daarmee deze brief uitgebreid is behandeld. Hij rondt hiermee de behandeling af.[7]

 

Het verslag van de beraadslaging in aanmerking nemend is het allerminst helder op welke randvoorwaarden de voorzitter in zijn conclusie doelde.

 

 

Op 14 mei 2012 verscheen de planning waaruit blijkt dat pas na de beoogde start-beslissing van de gemeenteraad onderzoek gedaan wordt naar allerlei zaken die randvoorwaardelijk voor de beslissing zijn. Voorts blijken diverse andere (rand)voorwaardelijke elementen als aangeroerd in de raadsbrieven van 29 februari en 5 april 2012 alsook in de beraadslaging van de raadscommissie op 12 april 2012 niet in de planning voor te komen.

 

Op 4 juni 2012 stuurde B&W aan de beide raadscommissies (daarmee aan de raad) een brief waarin de kernpassage als volgt luidde:

 

“Op 4 juni 2012 heeft het college besloten het voorstel een ondergrondse zaal bij de Stadsschouwburg

Utrecht verder uit te werken als een betere variant dan een verbouwing van de huidige Blauwe Zaal. Het

college is van mening dat een eerste informatie- en consultatieronde met omwonenden heeft

uitgewezen dat er draagvlak is voor een ondergrondse theaterzaal. Met dit besluit wordt de

planprocedure voor een ondergrondse zaal in werking gezet.

Op dit moment wordt de haalbaarheid van een ondergrondse fietsenstalling bij de Stadsschouwburg

Utrecht in het Zocherplantsoen onderzocht. Indien haalbaar wordt op uitdrukkelijk verzoek van uw

raad een voorstel voor een ondergrondse zaal gelijktijdig met de ondergrondse zaal in procedure

gebracht voor een noodzakelijke wijziging van het bestemmingsplan. Het zijn echter twee

afzonderlijke projecten met gescheiden financiering. Indien een ondergrondse fietsenstalling niet

haalbaar blijkt zal deze uit de procedure worden gehaald.[8]

 

Opmerkelijk was dat B&W geen argumentatie gaf voor de uitspraak dat een ondergrondse zaal bij de stadsschouwburg een betere variant is dan het verbouwen van de Blauwe Zaal.

De mening van B&W dat er onder omwonenden draagvlak voor de ondergrondse zaal is, vindt geen grond in het verslag van de op 15 maart 2012 gehouden informatieavond, die door B&W consequent consultatiebijeenkomst werd genoemd. Allereerst zijn de meningen niet gepeild en er is slechts één persoon, zich vakgenoot van de ontwerpers noemend, die zich waarderend over het initiatief uitspreekt[9].

De uitspraak van B&W dat de raad uitdrukkelijk verzocht heeft een fietsenstalling tegelijk met de ondergrondse zaal in procedure te brengen steunt blijkens het verslag alleen op een dergelijk verzoek van het GroenLinks-raadslid Ravesteijn en de samenvatting van diens partijgenoot de vergadervoorzitter[10].

 

De brief van B&W bevatte nog een interessante passage:

“Bij de bespreking van de commissiebrief met de raadscommissie Mens en Samenleving heeft het

college aangegeven dat de gestelde randvoorwaarden hard zijn: geen zichtbare aantasting en géén

risico’s voor het Zocherplantsoen na realisatie en realisatie binnen het beschikbare financiële kader.

Het college is van mening dat de risico’s beheersbaar zijn. Er is uitgebreid en zorgvuldig gekeken naar

de bouwtechnische risico’s, risico’s voor het Zocherplantsoen en haar monumentale bomen, de risico’s

voor het Dudok monument, het archeologische bodemarchief en de financiële haalbaarheid. De

ondergrondse zaal is te realiseren binnen het beschikbare budgettaire kader. Bij het vaststellen van het

Definitief Ontwerp van de ondergrondse zaal wordt een kredietaanvraag met gedetailleerde begroting,

een second opinion daarop en de dekking van deze bedragen aan de raad voorgelegd.[11]

We zullen verderop zien wat hiermee gebeurde.

 

In augustus 2012 verscheen het document Stedenbouwkundig Programma van Eisen: Uitbreiding Stadsschouwburg en fietsenstalling, met bijgevoegd de documenten:

–        Verkenning Ondergrondse Fietsenstalling Lucasbolwerk, Gemeente Utrecht, 28 augustus 2012;

–        Fietsparkeren omgeving Stadsschouwburg, Goudappel Coffeng, 20 juni 2012;

–        Sectie-indeling telling gestalde fietsen, zonder auteur en datum.

Het Stedenbouwkundig Programma van Eisen heeft geen verankering in de rijksregelgeving maar komt voort uit de gemeentelijke beleidsvormingspraktijk.

 

Het project moet voldoen aan de eisen uit de Wet Bodembescherming, Wet milieubeheer, Besluit m.e.r., “brandweereisen”, zo vertelde het SPvE.

Verder sprak het SPvE over de “Algemene functioneel/ruimtelijke randvoorwaarden”

– dat het dak van de ondergrondse zaal en van de fietsenstalling moet een juiste ‘verkeersklasse’

als belasting mee moet krijgen en de belasting door de grond en van evenementen moet kunnen dragen;

– dat de aardlaag boven het dak met het oog op de grasmat een specifieke dikte moet hebben;

– dat de fietsenstalling en de schouwburg niet directe verbonden worden.

Goed beschouwd ging het hier om constructie-eisen.

Verder werden “technische randvoorwaarden” genoemd die alle nog uitgewerkt moesten worden en daardoor niet concreet waren: bouwproces, logistiek, voorkomen van schade aan het plantsoen, bouwplaatsinrichting, bouwfasering, bereikbaarheid, verkeer, schadepreventie gebouwen, voorkomen van schadelijke trillingen en verzakkingen.

Tenslotte moest voldaan worden aan de wettelijke en gemeentelijke beleidseisen met betrekking tot milieu, archeologie, bodem, luchtkwaliteit, flora en fauna, milieuhinder, milieu-effectrapportage, energie en duurzaamheid, bomenbescherming (inclusief het verwijderen van bomen), cultuurhistorie en archeologie.

De titel van het document (Stedenbouwkundig Programma van Eisen) werd met zijn inhoud in het geheel niet waargemaakt. Opmerkelijk was dat het SPvE niet inging op en inhoudelijk ook voorbijging aan de eerder ontvangen kritiek.

 

Het Stedenbouwkundig Plan van Eisen (SPvE) en de bijgevoegde documenten stonden centraal in de “Informatie-bijeenkomst ondergrondse fietsenstalling Lucasbolwerk” die voor een klein aantal ingezetenen, belanghebbenden (waaronder een aantal raadsleden) op 29 augustus 2012 in de Stadsschouwburg gehouden werd. Het SPvE werd toegelicht en er bestond gelegenheid voor het stellen van vragen. Wie schriftelijk wou reageren had daarvoor nog ruim 2 weken de tijd.

Voor zover bekend hebben Comité Behoud Lucasbolwerk (CBL) en de Studentenvereniging Unitas S.R. binnen die termijn reacties ingestuurd. CBL bracht zijn reactie ook ter kennis aan de Raad.

 

Op 19 september 2012 vond er andermaal een informatiebijeenkomst rond het SPvE in de stadsschouwburg plaats, ditmaal onder een iets uitgebreidere titel: “Informatiebijeenkomst Stedenbouwkundig Programma van Eisen uitbreiding Stadsschouwburg Utrecht en fietsenstalling.” Op de agenda stonden Toelichting op het SPvE, Toelichting op de ondergrondse zaal in het SpvE en Toelichting op fietsparkeerprogramma en het vervolgtraject.

In de voordrachten werd aangegeven dat werd voldaan aan de gestelde randvoorwaarden: “het bouwvlak ligt buiten de kroonprojecties van de meest waardevolle bomen, en een kaartje met de randvoorwaarden voor de bovengrondse situatie: bijna dezelfde tekening als de eerste, maar dan met een “P” die alleen als aanduiding dient voor het zoekgebied van de entree tot de fietsenstalling en geen ontwerpoplossing is[12]”.

Hoewel dat niet in het (ditmaal door een gemeentefunctionaris gemaakte) verslag is terug te vinden stelden alle sprekers van en namens de gemeente dat diverse aspecten van het initiatief nog uitgewerkt dienden te worden. Bij elkaar waren dat er vele.

 

In de bijeenkomst vond nog een opmerkelijk incident plaats.

Namens CBL werd aan de betrokken architect-partner van Van Hoogevest de naam van de constructeur gevraagd. Die zei hij niet te weten. Redelijkerwijs zou hij die naam moeten weten, want als er een constructeur aan het werk geweest was (waar een managementbeslissing aan ten grondslag ligt) dan had Van Hoogevest daarmee zeker tientallen malen contact gehad. Na een kwartiertje waarin gebeld werd kwam er toch een naam op tafel.

In de daarop volgende dagen werd door CBL geverifieerd of deze constructeur inderdaad voor het onderhavige project aan het werk was geweest. Dit bleek niet het geval.

 

Vervolgens was het bestuurlijk weer een poosje stil.

 

In december 2012 stuurde B&W aan de raadscommissie Stad en Ruimte het ontwerp-raadsvoorstel 12.090527 inzake de vaststelling van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen ondergrondse theaterzaal Lucasbolwerk en het starten met de procedure tot opstellen van het bestemmingsplan Lucasbolwerk.

Als argumenten werden aangevoerd:

  1. Het SPvE is nodig als kaderstelling voor het ontwerp en realisatie van een ondergrondse zaal
  2. De ontwikkeling van een ondergrondse theaterzaal is een betere variant dan een renovatie van de Blauwe Zaal.
    1. Omwonenden en betrokkenen zijn geconsulteerd.
    2. Het initiatief is economisch uitvoerbaar.

Als kanttekeningen werden aangegeven:

–      Het Zocherplantsoen en de Stadsschouwburg zijn Rijksmonumenten.

–        De wethouder Cultuur heeft aan de raadscommissie M&S aangegeven dat de realisatie van een ondergrondse theaterzaal niet mag leiden tot zichtbare elementen in het Zocherplantsoen.

–        De risico’s voor de monumentale bomen, het archeologische bodemarchief zijn onderzocht en beheersbaar.

–        De bouwtechnische risico’s van een ondergrondse zaal die ondergronds verbonden is met de Stadsschouwburg Utrecht zijn onderzocht en zijn naar de mening van experts beheersbaar.

 

De raad stelde het voorstel aan de orde op de raadsinformatieavond van 8 januari 2013.

Van raadsinformatieavonden worden geen ordentelijke verslagen gemaakt. Insprekers wordt weliswaar gevraagd om hun bijdrage digitaal of schriftelijk aan te leveren. Verplicht is het echter niet. De bijdragen voor zover ingeleverd worden op de gemeentelijke website gezet, in een aantal gevallen echter met het onleesbaar maken van stukken tekst uit het openbare document, welke stukken zelf ook weer uit openbare documenten komen[13]. In het geval van de insprekers, t.w. studentenvereniging Unitas alsook CBL, werden andere, oudere teksten (van oktober 2012) op de website geplaatst, die beide nooit op een raadsinformatieavond aan de orde zijn geweest.

Het is moeilijk voorstelbaar dat dit een vergissing is geweest omdat voor het plaatsen van twee verkeerde teksten een niet-relevante archiefmodule geopend moest worden, in plaats van dat de bijlagen uit twee kakelverse e-mails werden gebruikt. Van de verkeerde, maar openbare teksten waren delen van de tekst onleesbaar gemaakt.

Van de na de inspreekvoordrachten gedane uitspraken, gegeven toelichtingen, gestelde vragen, gegeven antwoorden, enzovoort, werden slechts een willekeurige selectie in een zeer summier verslagje op de website geplaatst. Daardoor waren niet-aanwezigen, waaronder het merendeel van de raadsleden, genoodzaakt om zich voornamelijk te baseren op ‘van horen zeggen’.

Opmerkelijk is dat geen enkel raadslid of fractiemedewerker zich tot Unitas of CBL heeft gewend met vragen over de plaatsing op de website van oudere teksten, die ook niet ingingen op het voorliggende ontwerp-raadsvoorstel. De gedachte dringt zich op dat de raad in elk geval voor wat betreft het project in kwestie geen gebruik maakte van de stukken de op de pagina’s van de raadsinformatieavond zijn geplaatst,

 

Het commentaar van CBL op het SPvE was te veelomvattend om dat op de raadsinformatieavond naar voren te brengen. CBL gaf daarom in zijn bijdrage aan de avond aan de volgende dag met een meer uitgewerkte tekst te verschijnen[14]. Deze tekst is aan alle raadsleden verzonden.

In het beargumenteerde en documentair onderbouwde commentaar op het SPvE werd onder meer vastgesteld dat het fundamentele ontwerp op basis waarvan de bouwwijze, de fasering van het bouwproces, logistiek, risico-inventarisaties en risicokosten-calculaties worden bepaald, nog gemaakt moest worden (- daarvoor worden de diensten van de constructeur ingeroepen -). Tot op dat moment waren alleen de ontwerpenschetsen van de architect beschikbaar.

De uitspraak van Van Hoogevest op de informatiebijeenkomst van 15 maart 2012, namelijk dat nog uitgedacht moest worden hoe de ondergrondse zaal constructief met de bestaande bouw verbonden moest worden[15], werd gememoreerd. Aangegeven werd dat een half jaar later, op 19 september 2013, er nog geen constructeur aan het werk geweest was. Het commentaar stelde dat het tegen de achtergrond van afwezigheid van de constructeur ongeloofwaardig was dat B&W op 4 juni 2012 met recht kon zeggen dat risico’s van allerlei aard beheersbaar zouden zijn, de ondergrondse zaal na realisatie geen zichtbare elementen zou hebben en dat realisatie binnen het beschikbare financiële kader zou kunnen plaatsvinden. Men wist toen (tot aan het beëindigen van het project) onvoldoende hoe geconstrueerd en gebouwd moet worden.

 

In de raadscommissievergadering van 29 januari 2013 waren er in overwegende mate kritische vragen en opmerkingen.

Slechts twee fracties, GroenLinks en De Stadspartij Leefbaar Utrecht, stemden in met het plan en gaven aan dat het als hamerstuk in de voltallige raad aan de orde gesteld kon worden. De SP verklaarde zich tegen het plan. De Christenunie en de Groep Kuijper (nu GroenRechts geheten) hadden zich niet in de beraadslaging gemengd en namen ook geen standpunt in. De fracties van het CDA, D’66, de VVD en in mindere mate de PvdA hadden (net als de SP) de wethouders met kritische vragen het vuur aan de schenen gelegd en behielden tot het einde een kritische opstelling. De voorzitter concludeerde dat het onderwerp een discussiepunt werd voor de raadsvergadering van 28 februari 2013.

 

Het is interessant te bezien hoe juist GroenLinks en de Stadspartij Leefbaar Utrecht, die verklaarden dat het plan een hamerstuk zou zijn, aan de beraadslaging bijdroegen.

Beide gaven in de opening van hun eerste termijn al aan achter het plan te staan.

 

GroenLinks gaf aan ingenomen te zijn met de uitbreiding van het aantal zalen, maar de wethouder stelde in zijn antwoordtermijn dat er geen uitbreiding van zalen was, alleen een verplaatsing.

GroenLinks stelde een aantal vragen waarvan niet duidelijk was of deze al dan niet voorwaardelijk waren voor steun aan het plan.

  • Monumentale en beeldbepalende bomen mogen geen gevaar lopen. De wethouder werd gevraagd of hij dit kon toezegging. Daarop kwam van de wethouder een procedure-antwoord, geen waarborg.
  • In verband met het beperken van overlast werd de vraag gesteld of de bouw “buiten het seizoen” kon plaatsvinden. Ook hierop kwam geen toezegging, maar een procedure-antwoord.
  • Omdat er bij omwonenden zorgen over het bouwverkeer en de inrichting van de bouwplaats zijn werd de wethouder gevraagd per commissiebrief te informeren over hoe deze zorgen weggenomen kunnen worden. Ook hierop kwam geen toezegging, maar een procedure-antwoord.
  • De fractie zou graag weten hoe ervoor wordt gezorgd dat fietsers hun weg kunnen vervolgen en hoe gezorgd wordt dat het onlangs heringerichte Lucasbolwerk netjes blijft. Daarop kwam in het geheel geen antwoord.
  • De vraag werd gesteld hoe het college aankijkt tegen gebruik van de stadsschouwburg tijdens de bouw van de ondergrondse zaal. Daarop volgde een procedure-antwoord.
  • In de definitieve situatie mogen er geen zichtbare elementen van de ondergrondse zaal in het park zijn. De wethouder werd om een toezegging gevraagd. Daarop kwam geen antwoord.
  • In de omgeving zijn er problemen rond het stallen van fietsen. Het is belangrijk dat gezocht blijft worden naar oplossingen hiervoor. Gevraagd werd of het college hieromtrent een commissiebrief kan sturen. Daarop werd niet geantwoord.

 

Leefbaar Utrecht verbond één voorwaarde aan zijn steun, namelijk dat als de zaal gebouwd is er dan aan de buitenkant niets anders te zien zal zijn dan hooguit een naadje in de toegangsweg, daar waar het liftje zit dat naar beneden kan. Zoals we al bij GroenLinks zagen ging de wethouder daar niet op in. Niettemin gaf Leefbaar Utrecht aan het voorstel een hamerstuk voor de raadsvergadering te vinden.

 

Geen enkele partij stelde de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan aan de orde, hoewel daar alle reden voor was. Het Comité Behoud Lucasbolwerk had de raadsleden er immers meerdere malen op gewezen dat de plangrens voor de wijziging een gebied aangaf dat enkele malen groter was dan de locatie van het bouwwerk. CBL had het vermoeden uitgesproken dat er met die tekening een aantal nog onbekende bouwwerken of bouwelementen meegesmokkeld werden.

PvdA, D’66, CDA, VVD en SP hadden alle grote twijfels bij het nut en de noodzaak van het plan. Men was van mening dat een modernisering van de Blauwe Zaal op z’n plaats is, maar dat is al op een andere manier aan de orde. Het ingediende plan ziet echter op het realiseren van een feestzaal die voor ‘de markt’ bedoeld is. Daarvan zijn er al heel wat. De VVD zei op een omfloerste manier dat men het plan in de markt concurrentievervalsend vindt.

Het CDA had vragen bij het type horeca dat B&W met de schouwburg voor ogen heeft en herinnerde er aan dat de raad kort daarvoor had besloten de druk van de horeca in de omgeving van de Nobelstraat te temperen.

VVD en SP waren van mening dat het plan nooit een marktfinanciering kan krijgen, wat veel zegt over de mogelijke rentabiliteit.

D’66 vroeg zich af of de huidige Blauwe Zaal niet al de beoogde middenzaal is en de VVD merkte op dat de huidige Blauwe Zaal gemiddeld maar circa voor 70 % bezet is. D’66 twijfelde of de maatschappelijke baten wel tegen de kosten opwegen en miste een alternatief plan dat voor de openbare ruimte minder ingrijpend is.

De fracties hadden grote twijfels bij de dekking van de investeringskosten uit algemene middelen. De onderbouwing van het plan achtte men zeer onvoldoende. Het door B&W genoemde raadsbesluit uit het voorjaar van 2011 waarin volgens het college is bepaald dat de investeringskosten voor de ondergrondse zaal, naast de huur, financieel gedekt worden door een structurele bijdrage uit de algemene middelen, werd door de SP in het geheel niet herkend. De SP was van mening dat de schouwburg de plankosten betaalt.

Het CDA uitte twijfels met betrekking tot de verdiencapaciteit van de stadsschouwburg om de extra lasten te kunnen opbrengen. De VVD vond het moeilijk denkbaar dat een doelmatige renovatie van de Blauwe Zaal, exact evenveel kost als het omvangrijke en ingrijpende bouwplan voor de ondergrondse zaal. Verder vroeg de VVD om informatie over de grondwaarde die in het plan verdisconteerd moet zijn en naar een exploitatieplan.

CDA en D’66 hadden vragen bij de participatie waarvan het college dat daaruit tot draagvlak geconcludeerd kon worden.

PvdA en SP stelden vragen met betrekking tot de mogelijkheid van de raad om grip te houden op het plan en de amenderingsmogelijkheden.

De VVD vroeg of het plan een toekomstige ondergrondse parkeergarage al dan niet in de weg zit.

 

Cultuurwethouder Lintmeijer had op veel vragen geen concrete antwoorden en deed de nodige toezeggingen om een en ander per nakomende brief te verduidelijken. Waar hij wel concreet antwoordde gebeurde dat in bijna alle gevallen zonder verwijzing naar documenten die feitelijkheden bevatten, zoals de toezegging richting Leefbaar Utrecht dat er na realisering niets van de ondergrondse zaalzichtbaar zou zijn. Daardoor konden de antwoorden als meningen begrepen worden.

Verder liet hij in zijn antwoorden blijken dat er nog het nodige fundamenteel onderzoek naar de bouwwijze en de logistiek zou moeten plaatsvinden. “De brede participatie en inspraak zijn nog niet gedaan”, gaf de wethouder toe.

Vastgoedwethouder Isabella was concreter in zijn antwoorden. Hij stelde dat de huur kostendekkend omhoog zou moeten gaan omdat in het gebouw geïnvesteerd zou worden. Hij was van mening dat de stadsschouwburg de hogere huur kan opbrengen. De plankosten zouden deel uitmaken van het investeringsbudget van de gemeente, zo stelde de wethouder.

 

De beide wethouders overtuigden een overgrote raadsmeerderheid niet. Zoals al gezegd werd het raadsvoorstel niet als een hamerstuk maar als een discussiestuk naar de raadsvergadering van eind februari 2013 verwezen.

 

Op 12 februari 2013 stuurde B&W aan de Raad een brief waarin ingegaan werd op een aantal vragen die de raadscommissie op 29 januari 2013 stelde. De brief werd op de gemeentelijke website geplaatst maar op een onbekend moment op of na 20 februari 2013 weer van de website verwijderd.

De in de brief aangegeven vragen waren deels een vrije weergave van hetgeen de raadscommissie aan de orde had gesteld. Zij luidden als volgt.

  1. Wat is het nut en de noodzaak van de renovatie van Stadsschouwburg Utrecht?
    1. Waarom is een ondergrondse zaal een betere variant dan een inpandige verbouwing?
    2. Als er in de Blauwe Zaal in 2011 maar 247 voorstellingen zijn gepresenteerd dan is er toch ook ruimte om meer te doen binnen de beschikbare capaciteit aan dagen? En zijn er niet genoeg theaterzalen in Utrecht?
    3. Hoeveel en welke voorstellingen loopt de schouwburg mis, vanwege de beperkingen van de Blauwe Zaal?

5     Hoe past de feestzaal in de horecanota? In hoeverre krijgt de feestzaal een autonome functie? Wat zegt dat over de concurrentiepositie ten opzicht van bijvoorbeeld Ottone en de Jaarbeurs?

6     Wanneer is besloten geld te reserveren voor de renovatie van de schouwburg? Welke besluiten heeft het college en de raad inmiddels genomen?

7     Wat zijn de financiële consequenties van de ondergrondse zaal?

8     Hoe hoog zijn plankosten waarover wordt gesproken in het SPvE.?

9     Hoe denkt de gemeente de risico’s en belemmeringen die met de bouw van een ondergrondse zaal zijn gemoeid, te beheersen?

10   Als de raad het SPvE vaststelt, is daarmee een onomkeerbaar besluit genomen?

 

Het merendeel van de vragen werd goed beschouwd niet beantwoord. Met veel woorden werd er om het vraagonderwerp heen gepraat, soms nogal onzakelijk, met een vreemdsoortige retoriek als “Met de realisatie van een ondergrondse zaal met 285 stoelen komt er geen theaterzaal bij in Utrecht maar voegen we iets toe aan de culturele infrastructuur.” (Blz. 3.)

 

Op 23 februari 2013 stuurde CBL aan de Raad een uitgebreid commentaar op de zo-even besproken brief van B&W aan de Raad. Dat commentaar bevatte volgende volgende conclusies:

1. B&W heeft niets aangetoond maar wel veel beweerd. WOB-verzoeken hebben tot dusver geen onderbouwing opgeleverd. Het is ongeloofwaardig dat de uitspraken van B&W over nut, bouwwijze, exploitatie, haalbaarheid, financierbaarheid van de ondergrondse zaal en binnen zekere randvoorwaarden kunnen werken, op onderzoek steunen. Wij houden het er voorlopig op dat het gewoon beweringen zijn om raad, pers en publiek zand in de ogen te strooien.

2. Door de opvallend grote verschillen tussen verschillende cijferreeksen kan men niet op de cijfers vertrouwen.

3. De conclusie die men op basis van vergelijkingen van exploitatiegegevens moet trekken is dat de Stadsschouwburg in relatieve zin beter als festivalgebouw, zaalverhuur- en horecabedrijf beter rendeert dan als culturele instelling, de hoedanigheid waarvoor de stadsschouwburg gesubsidieerd wordt.

4. Hogere omzetten, die de hogere huur moeten gaan dekken, liggen niet in de lijn der verwachting.

Heeft de stad dan te maken met een roekeloos bestuur, of is er misschien zelfs een verborgen agenda? De gretigheid om de bescherming van het bestemmingsplan (voor ook nog eens een veel te ruim gebied) op te heffen op basis van vage, niet-onderbouwde notities, doet vrezen dat het laatste aan de orde is.

5. Dat wat over de exploitatie is bekend gemaakt is bedroevend weinig.

6. (“Feit 2”). Het komt B&W nu niet van pas in herinnering te roepen dat het plan om ondergronds te gaan al in 2008 aan de orde was gekomen. dan zou immers ook in herinnering geroepen moeten worden dat B&W in 2008 van mening was dat de optie op het Lucasbolwerk qua exploitatie geen reële kans van slagen had. Het ‘omvormen’ van de geschiedenis door e.e.a. zo voor te stellen dat het ondergronds gaan een recente vondst was van de architect is dan de escape.

7. De methode van het uit de lucht plukken van prognoses is sedert 2008 aanmerkelijk verbeterd. Men raamt nu dus een algehele bezetting, combineert die met een ditmaal voorzichtige raming die op een veronderstelling is gebaseerd en schat daar vervolgens het gemiddelde uit.

8. Waar de uitgangspunten van een berekening die een groter bezoekersaantal voor de feestzaal laat zien op zijn gebaseerd is niet verteld. Het zijn opmerkelijke uitgangspunten, gegeven het feit dat in bezoekersaantallen gemeten de verhuur in de periode 2008 t/m 2011 met ruim 53 % is teruggelopen.

9. De vraag waarom de ondergrondse zaal een betere variant is dan een inpandige verbouwing moet nog immer worden beantwoord met: omdat B&W dat in zijn vergadering van 4 juni 2012 heeft besloten.

10. Een aantal weergegeven vragen is niet beantwoord.

11. De huurprijs is gebaseerd op nu bekende bouwkostenramingen. Omdat deze geen fundering hebben, heeft de huurprijs ook geen fundering.

12. Het antwoord op de vraag over plankosten is ontwijkend. Gemeld wordt dat de zinsnede hierover in het SPvE in hoofdstuk 5 op blz. 22 niet correct is en zal worden aangepast. Wat er niet correct is, is niet aangegeven. Er is geen aangepast SPvE verschenen.

13. Bouwrisico’s: Geen inhoudelijk antwoord. Omdat er weinig of niets onderzocht is schetst B&W het proces waarin men dat gaat bekijken.

14. De randvoorwaarden die gericht waren op de bescherming van de omgeving zijn helemaal verdwenen. Het raadsvoorstel alsook de brief van B&W spreken er niet meer over. In het SPvE staan alleen nog technische randvoorwaarden.

 

Op 27 februari 2013 berichtte de PvdA-woordvoerder voor het schouwburgplan per e-mail aan CBL:

Het onderwerp ondergronds theater is voor donderdag van de agenda gehaald. En ik heb de indruk na een gesprek met de wethouder dat dat definitief is. Daarmee zal wat betreft de PvdA het oorspronkelijke plan, het restaureren van de BLAUWE ZAAL zoals we daarover eerder hebben besloten ten uitvoer worden gebracht. In de hoop u hiermee duidelijkheid te hebben verschaft.”

CBL maakte dit bekend aan de pers, die hierover publiceerde.

 

Vermoedelijk is er tussen 12 februari 2013 (de datum van de meergenoemde brief van B&W) en 27 februari 2013 (de datum van de mail van de PvdA-woordvoerder) overleg geweest tussen enerzijds de cultuurwethouder of eventueel meerdere collegeleden en anderzijds vertegenwoordigers van een onbekend aantal fracties. Of de brief die CBL op 23 februari 2013 aan de Raad stuurde al dan niet van enige invloed is geweest valt niet uit de stukken op te maken.

 

De agenda voor de raadsvergadering van 28 februari 2013 zoals die op 20 februari 2013 op de gemeentelijke website stond aangegeven, bevatte ongewijzigd het raadsvoorstel dat op 29 januari 2013 in de raadscommissie voorlag. Bij aanvang van de vergadering bleek, althans voor het publiek, dat het desbetreffend agendapunt van de agenda was gehaald.

De raadsvoorzitter (de burgemeester) verzocht de raad in te stemmen met het doorschuiven van

het raadsvoorstel naar de raadsvergadering van 14 maart 2013. De raad stemde daar mee in.

 

De agenda voor de raadsvergadering van 14 maart 2013 zoals deze op 8 maart 2013 op de gemeentelijke website stond aangegeven, bevatte opnieuw ongewijzigd het raadsvoorstel dat op 29 januari 2013 in de raadscommissie voorlag.

Intrekking van het plan

Een brief van B&W aan de Raad, 12 maart 2013. In de brief berichtte B&W zonder nadere verklaring:

“Het college heeft haar voornemen een ondergrondse theaterzaal in het Zocherplantsoen vóór de Stadsschouwburg Utrecht te realiseren, heroverwogen en besloten af te zien van realisatie. Wij willen de renovatie van de Stadsschouwburg Utrecht nu vormgeven volgens het oorspronkelijke plan, waarin de huidige Blauwe Zaal gerenoveerd wordt en zijn huidige functie als podium behoudt. Daartoe zullen wij u in het voorjaar een kredietaanvraag voorleggen.”

 

In de raadsvergadering van 14 maart 2013 bracht de heer Oldenborg (Leefbaar Utrecht) een punt van orde naar voren. Kernpunten daarvan waren verbazing over het voorstel van het college om de ondergrondse theaterzaal van de agenda te halen, op 28 februari was besloten de bespreking van het voorstel 2 weken te verdagen, nu is er het bericht dat het college het voorstel terugneemt.

Leefbaar Utrecht vraagt wat er in de verstreken 14 dagen is gebeurd en stelt de vraag hoe het met de openheid en de transparantie van bestuur is gesteld.

“Op zo’n manier gaan wij niet met elkaar om.” En verder: “Het college weet dan blijkbaar dingen die ik in de commissie-vergadering niet heb meegekregen. Ik heb dat bij de griffier van de commissie gecheckt. Hij heeft dezelfde indruk als ik. Een aantal mensen heeft de zaak via de livestream gevolgd. Als iemand het niet met een voorstel eens is, dan wordt dat normaal gesproken wél in de raadsvergadering behandeld. Vervolgens wordt erover gestemd. Men kan daar dan gewoon “nee” tegen zeggen. Blijkbaar vindt het college dat een aantal fracties tot de conclusie is gekomen om daar “nee” tegen te zeggen. Ik zou echter willen zien dat dit feit gewoon in de raadsvergadering werd vastgesteld. Ik wil niet dat daarover onderhands wordt beslist. Derhalve heb ik vanavond grote bezwaren tegen het feit dat het punt van de agenda wordt afgevoerd. Ik stel voor dat wij het gewoon behandelen. Wij zien dan wel hoe erover wordt gestemd. Wij zijn dat in het kader van onze normale vergadermores verplicht.”

De voorzitter stelde het ordevoorstel ter bespreking.

De fractievoorzitter van de PvdA kreeg het woord:

“Het is een raadsvoorstel van het college. Derhalve kan het college besluiten het in te trekken, te wijzigen of aan te houden. Volgens mij hebben wij dat in de afgelopen tijd wel vaker meegemaakt. Het heeft niet zoveel zin om te praten over een voorstel waar het college niet langer achterstaat. Wat ons betreft, kan het punt van de agenda worden gehaald.”

Het CDA:

“Als het college de raad een stuk heeft toegestuurd, gaat de raad erover of het op de agenda komt en wanneer dat zal gebeuren. De PvdA-fractie heeft er in de krant blijk van gegeven welke kant hun gedachten op gaan. Ik vind het wel zo netjes om dat in de raadsvergadering en niet alleen in de commissievergadering uit te spreken. Ik kan het voorstel van de heer Oldenborg steunen. Laten wij erover spreken en het vervolgens wegstemmen. Dan zijn wij klaar. Dan heeft de raad een duidelijke boodschap afgegeven. Er hoeven dan geen verwarrende moties te worden ingediend.”

D’66:    “Het is een voorstel dat op de agenda staat. Het college stelt nu voor om het van de agenda te halen. De raad kan besluiten om het voorstel alsnog van de agenda te halen en om het niet opnieuw te behandelen. Het college kan het voorstel niet van de agenda halen. Dat ben ik met de heer Oldenborg eens. Als echter blijkt dat in de raad voor het voorstel onvoldoende draagvlak is, kunnen wij de behandeling net zo goed staken.”

ChristenUnie:

Als er geen voorstel van het college meer is, valt er niet veel te besluiten. Hoewel ik de achtergrond van de gedachten van de heer Oldenborg deel, heeft het in dit geval weinig zin om het voorstel op de agenda te houden.”

SP (de heer Schipper):

“Wij zijn gelukkig met het feit dat het ding er niet komt. Wij hoeven er dus vanavond niet over te spreken. Ik ben echter wel, net als de heer Oldenborg, erg nieuwsgierig naar de troepenbewegingen die blijkbaar hebben plaatsgevonden. Het zou fijn zijn als het college daarover openheid kan geven.”

”VVD:   “Wij steunen het verzoek van de heer Schipper over de toelichting van het college. Het lijkt mij verstandig dat het college die geeft. Blijkbaar is in de genoemde tijd van veertien dagen iets aan het gedachtegoed van het college veranderd. Wij waren bereid om het voorstel weg te stemmen, maar het intrekken ervan heeft hetzelfde effect. Wij hebben daartegen geen zeer grote bezwaren. Wij horen graag meer van het college over het hoe en het waarom.”

GroenLinks:

“Wij vinden het logisch om het college te vragen waarom het voorstelt om dit punt van de agenda te halen. De raad gaat daarover. Daarom spreken wij er nu over. Als het college om wat voor reden dan ook het plan niet wil doorvoeren, heeft het niet veel zin om erover te praten.”

 

Met deze bijdragen kwam er veel druk op het college van B&W om zich te verklaren. Wethouder Lintmeijer:

“De genoemde brief is een verzoek aan de raad om het voorstel over het ondergrondse theater niet verder te behandelen. Uiteraard gaat de raad daar zelf over. Iedereen die dat zegt, heeft volkomen gelijk. Dat punt staat niet ter discussie, ook niet voor het college. In de commissie-vergadering is het voorstel behandeld. Er zijn veel vragen gesteld over de haalbaarheid en de risico’s van de ondergrondse zaal. Er zijn naderhand ook schriftelijke vragen over gesteld. Het college heeft geconcludeerd dat het restaureren van de Blauwe Zaal een goed plan was. Wellicht was de andere variant mooier en beter, maar een beter plan moet niet de vijand worden van een goed plan. Gezien de kritische vragen van de coalitiefracties heeft het college besloten om terug te vallen op het goede eerste plan en om het plan voor de ondergrondse zaal te laten liggen.”

Dit was een weinig verduidelijkende reactie. Leefbaar Utrecht legde zich hier teleurgesteld bij neer.

De VVD stelde nog een vraag over de plankosten. “Wie zal die kosten op zich nemen?”

Wethouder Lintmeijer:

“De plankosten moeten gewoon worden gedekt uit het budget dat er is voor het restaureren van de Blauwe Zaal, het oorspronkelijke plan. De kosten moeten binnen het budget blijven. Ik meen dat in de collegebrief hetzelfde staat, maar die heb ik niet voor mij liggen.”

 

Motie. Op initiatief van collegepartij D’66 werd een motie ingediend met het volgende kernpunt. “Geen plannen op te (laten) stellen dan wel voorbereidingen daartoe uit te (laten) voeren die het realiseren van één of meerdere ruimtes onder het Lucasbolwerk mogelijk maken dan wel vereisen.”

Mede-indieners waren de andere collegepartijen, t.w. de PvdA en GroenLinks, en verder de SP. GroenLinks keerde met deze stellingname terug naar zijn standpunt van 2009.

De motie werd aangenomen met de stemmen van de indienende partijen. Alle andere partijen stemden, overigens met uiteenlopende motiveringen, tegen.

 

Nadien

is gebleken dat het Comité Behoud Lucasbolwerk het bij het rechte eind had met zijn tegenover de raad geuite vermoeden dat er met het te ruim trekken van de plangrens voor de beoogde bestemmingsplanwijziging nog onbekende bouwwerken of bouwelementen meegesmokkeld werden[16].

(“Feit 4”). In een overleg tussen bij de interne verbouwing van de stadsschouwburg betrokken ambtenaren en functionarissen van en vanwege de stadsschouwburg, is door de gemeentelijk projectleider meegedeeld dat als gevolg van de aangenomen raadsmotie een beoogde opslagkelder in de bodem voor de expeditie-ingang van de schouwburg, dus grenzend aan of deel uitmakend van de bouw van de beoogde ondergrondse schouwburgzaal, is geschrapt en dat er in plaats daarvan een opslagkelder onder de expeditieruimte wordt gebouwd[17].

De opslagkelder naast de ondergrondse schouwburgzaal was meegetekend in het kaartje van de bestemmingsplanwijziging.

Het is bepaald niet overdreven hieruit de conclusie te trekken dat het colleg de raad op dit punt bewust heeft misleid. In de brief van 27 mei 2013 aan de commissie Stad en Ruimte en de gemeenteraad inzake de interne verbouwing van de Stadsschouwburg, heeft het Comité deze misleiding aan de orde gesteld. De commissie alsook de raad heeft het college hierover niet aan de tand gevoeld of gekapitteld.

 

Stichting Utrechtse Burgers

 

 

 


[1] Brief van CBL aan de raad, juni 2008; ontvangst bevestigd.

[2] Dit kan gefinancierd worden door de personeelsformaties van de afdelingen ‘communicatie’ fors uit te dunnen. Het zijn immers afdelingen die een belangrijke rol vervullen in het aan de man brengen van ondeugdelijk beleid en het marginaliseren van de rol van de raad. Daar is geen enkele behoefte aan.

[3] Dit onderzoek is nooit voor het publiek beschikbaar gekomen en zal men op de gemeentelijke website tevergeefs bij agendastukken van de commissie zoeken.

[4] “De eindconclusie van het onderzoek luidt dat het 2+1 model (een groot amusementstheater en renovatie van de Stadsschouwburg) een haalbare en aan te bevelen optie is. ”Hiermee kunnen de huidige knelpunten op het gebied van zalencapaciteit en -kwaliteit worden opgelost en kan de Stadschouwburg met een nieuwbouw amusementszaal erbij voorzien in de toegenomen publieks- en aanbodvraag.” Blz. 1.

[5] Nieuwbouw Schouwburg XL en verbouwing Stadsschouwburg Utrecht. Dossier: C8574-01-001, registratienummer: BI-PM20093445, versie: 2. Gemeente Utrecht, oktober 2009.

[7] Blz. 22 van het verslag.

[8] Brief van 4 juni 2012, kenmerk 12.049445, blz. 1.

[9] Vergaderverslag Informatieavond renovatie Stadsschouwburg Utrecht 15 maart 2012. E. Goes, (Kassing Notuleerservice), blz. 4 bovenaan.

[10] Zie Verslag, blz. 18 en 22. Zie ook noot 5.

[11] Brief van 4 juni 2012, kenmerk 12.049445, blz. 2.

[12] Verslag Informatiebijeenkomst SPvE Schouwburg Utrecht en ondergrondse fietsenstalling 19 september 2012, blz. 1.

[14] Bloot en onbedekt – de aankleding van het schaalvergrotingsplan stadsschouwburg Utrecht met eigentijdse Nieuwe Kleren van de Keizer. 8 januari 2013.

[15] Aangehaald door CBL in “Omtrent het plan voor een ondergrondse theaterzaal bij de stadsschouwburg in Utrecht niet-uitgesproken bijdragedeel aan de raadsinformatie-avond van 3 april 2012, van de Vereniging Comité Behoud Lucasbolwerk”, blz. 16, welk document ter kennis van de raad is gebracht.

[16] Zie blz. 7

[17] Verslag Gesprek renovatie Stadsschouwburg Utrecht van 14 mei 2013, opgenomen in een e-mail van de projectleider, dd. 17 mei 2013, 09:54 u.